De Wet VBAR regelt twee zaken die de arbeidsrechtelijke gemoederen al lang bezig houden: de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst en (dus ook) het terugdringen van schijnzelfstandigheid. Voor meer informatie over de wet kunt u hier onze analyse van de Wet VBAR lezen: Nieuwe versie Wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden: van ABC naar WZOP.
Strekking wetsvoorstel
Het wetsvoorstel maakt deel uit van het ‘arbeidsmarktpakket’, wat als doel heeft meer zekerheid en bescherming voor werkenden en meer wendbaarheid voor ondernemingen te creëren. De Wet VBAR, die schijnzelfstandigheid poogt te voorkomen en meer duidelijkheid moet geven over wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst, bestaat uit twee onderdelen. Het eerste deel geeft een drietal criteria – de zogeheten WZOP-criteria – om te bepalen wanneer sprake is van (schijn)zelfstandigheid of werknemerschap. Het tweede deel geeft een rechtsvermoeden van werknemerschap op basis van uurtarief: van ZZP’ers die minder dan €33,- per uur verdienen wordt vermoed dat zij werknemer zijn.
Schijnzelfstandigheid
De Raad stelt, in navolging van de regering, dat sommige mensen noodgedwongen als ZZP’er werken. Volgens de Raad heeft deze groep een zwakke positie ten opzichte van hun werkgevenden, “zeker wanneer deze werkenden sterk afhankelijk zijn van een of enkele opdrachtgevers en zij slechts beperkte zeggenschap hebben over de manier van werken.” In dergelijke gevallen kan sprake zijn van schijnzelfstandigheid, de situatie waarin iemand werkt als zelfstandige maar juridisch gezien een arbeidsovereenkomst heeft. Deze groep is om verschillende redenen kwetsbaar. Zo hebben deze zelfstandigen vaak een onzeker en laag inkomen, waardoor het voor hen moeilijk is om iets op te bouwen. Daarnaast kunnen zij geen beroep doen op arbeidsrechtelijke bescherming bij ziekte of ontslag en worden voor hen geen premies afgedragen voor werknemersverzekeringen – wat ten koste gaat van hun sociale zekerheid. De impact van deze problemen is dermate groot omdat schijnzelfstandigheid zich met name aan de basis van de arbeidsmarkt voordoet.
De Raad erkent deze problemen, maar stelt dat het wetsvoorstel deze niet oplost. Het wetsvoorstel richt zich namelijk alleen op ‘schijnzelfstandigen’, maar de groep werkenden die deze problemen ondervindt is in werkelijkheid breder, denk daarbij aan ‘echte’ zelfstandigen en flexwerkers.
Behoefte aan gelijke behandeling
De Raad erkent dat de status van schijnzelfstandige de sociale zekerheid van de werkende aantast. Tegelijkertijd stelt de Raad, in navolging van de regering, dat schijnzelfstandigen, door hun beperkte bijdrage, het draagvlak en de betaalbaarheid van de stelsels van sociale zekerheid, pensioenen en belastingen doen afnemen. De Raad stelt dat de wet te weinig doet aan de toename van het aantal zelfstandigen en hier dus onvoldoende aandacht aan besteedt. Volgens de Raad is nodig dat werknemers en zelfstandigen in toepasselijke regelgeving gelijk(er) worden behandeld.
Beperkte toegevoegde waarde gezagscriterium
Zoals in het eerdere blog uitgelegd voorziet de wet VBAR in een invulling van het gezagscriterium. De Raad merkt op dat deze invulling aansluit bij de meest recente jurisprudentie en dat niet is gekozen voor een nieuw criterium. Hoewel de Raad het begrijpelijk vindt dat het geldende recht wordt gecodificeerd, stelt hij dat de toegevoegde waarde beperkt lijkt: de bestaande jurisprudentie wordt tenslotte al gevolgd. Voor de Raad speelt ook mee dat het onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen in de praktijk beter zal worden gerealiseerd vanwege de beëindiging van het handhavingsmoratorium Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties.
De Raad is met name kritisch op het toetsingskader voor werken ‘in dienst van’ – het afwegen van de W- en Z-factoren (en eventueel de OP-factor) – dat het wetsvoorstel met zich meebrengt. De Raad zegt hierover: “De vraag is echter in hoeverre het voorgestelde toetsingskader deze beoordeling daadwerkelijk eenvoudiger zal maken. (...) Het voorgestelde toetsingskader suggereert een mate van exactheid die (…) moeilijk waargemaakt kan worden.”
Armoedig rechtsvermoeden
De Raad gaat ook in op het rechtsvermoeden van werknemerschap. Hoewel de Raad positief is over het rechtsvermoeden als ondersteuningsmiddel voor werkenden bij het opeisen van een arbeidsovereenkomst bij de werkgever of bij de rechter, stelt hij ook vraagtekens bij het rechtsvermoeden.
Zo verwacht de Raad dat de stap naar de rechter voor veel werkenden (te) groot blijft. Ook het feit dat veel nadelen van schijnzelfstandigheid – bij arbeidsongeschiktheid, werkloosheid of pensionering – pas op de lange termijn aan het licht komen, kan er volgens de Raad toe leiden dat het rechtsvermoeden weinig zal worden gebruikt.
Tot slot merkt de Raad op dat de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst ook op vlakken als bijvoorbeeld pensioen en sociale zekerheid verstrekkende gevolgen kan hebben. Zo kan de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht naheffing betekenen ten aanzien van niet-afgedragen pensioenpremies en loonpremies. Volgens de Raad heeft de regering onvoldoende verduidelijkt hoe dergelijke risico’s kunnen worden beperkt.
Hoe nu verder?
Al met al meent de Raad dat de aanpak van de regering in het hervormen van de arbeidsmarkt tekort schiet. De voorgestelde wetswijzigingen zijn volgens de Raad weliswaar nuttig en begrijpelijk, maar zorgen niet voor fundamentele hervormingen. Bovendien is onvoldoende duidelijk wat de voorstellen voor invloed hebben op sociale zekerheid, pensioen en fiscale regelingen.
Het is nu aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om te beslissen of de wet VBAR al dan niet wordt aangepast naar aanleiding van het advies van de Raad. Daarna zal het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Vooralsnog staat de beoogde inwerkingtreding op 1 januari 2026, waarbij het maar de vraag is of deze datum kan worden gehaald. In elk geval is duidelijk dat de wetsvoorstellen vragen oproepen bij onder andere werkgevers, werknemers en uitvoeringsorganisaties.
Mocht u op de hoogte willen blijven van de ontwikkelingen rondom deze wetsvoorstellen, houd dan vooral onze website en LinkedIn in de gaten.