Zorgverzekeraars nieuwe marktmeester in de zorg?

17 mei 2013, laatst geüpdatet 11 september 2024
In een speech op 14 mei 2013 heeft Henk Don, bestuurder van de ACM (voorheen onder meer de NMa), bevestigd dat de ACM een belangrijke (of zelfs doorslaggevende) rol toekent aan de visie van zorgverzekeraars bij haar mededingingsrechtelijke beoordeling van samenwerking in de zorgsector.Eerder hebben wij u al bericht dat de NMa (nu de ACM) groen licht heeft gegeven voor diverse ziekenhuisfusies, ondanks het feit dat de gefuseerde entiteiten waarschijnlijk over een zeer hoog marktaandeel zouden...
Sjaak van der Heul 
Sjaak van der Heul 
Advocaat - Senior
In dit artikel
In een speech op 14 mei 2013 heeft Henk Don, bestuurder van de ACM (voorheen onder meer de NMa), bevestigd dat de ACM een belangrijke (of zelfs doorslaggevende) rol toekent aan de visie van zorgverzekeraars bij haar mededingingsrechtelijke beoordeling van samenwerking in de zorgsector.

Eerder hebben wij u al bericht dat de NMa (nu de ACM) groen licht heeft gegeven voor diverse ziekenhuisfusies, ondanks het feit dat de gefuseerde entiteiten waarschijnlijk over een zeer hoog marktaandeel zouden beschikken. Een hoog marktaandeel wijst mogelijk op het ontstaan van een economische machtspositie die de concurrentie kan beperken. Reden voor goedkeuring van de fusies was tweeledig. Naast het feit dat zorgverzekeraars geen bezwaar maakten tegen de fusies, speelde een rol dat de betrokken ziekenhuizen (informeel) hadden toegezegd een tariefplafond te gaan hanteren.

Het tariefplafond werd in de speech van 14 mei 2013 niet langer vermeld. Sterker nog, Henk Don impliceert dat de ACM geen zorgsamenwerking meer zal verbieden zolang zorgverzekeraars en patiënten maar hun gewicht achter de samenwerking plaatsen. Bovendien lijkt de ACM nu niet uitsluitend een grotere rol voor zorgverzekeraars te beogen bij fusiecontrole, maar tevens bij de mededingingsrechtelijke beoordeling van andere samenwerkingsvormen:

Zorgverzekeraars hebben dus in financiële zin, ‘last’ van verkeerde inschattingen. Als patiënten en zorgverzekeraars unaniem en op goede gronden aangeven dat een voorgestelde samenwerking of fusie niet op bezwaren stuit, dan is niet te verwachten dat er zich een probleem zal voordoen. In zo’n geval is er voor ACM dus ook geen reden om in te grijpen.

Geconcludeerd kan dus worden dat het voor zorginstellingen die samenwerking beogen zaak is om in een vroeg stadium met zorgverzekeraars en patiënten rond de tafel te gaan zitten teneinde de voordelen van de voorgenomen samenwerking uiteen te zetten. Daarbij is uiteraard wel noodzakelijk dat de verzekeraars op de hoogte worden gebracht van de visie van partijen op de mededingingsrechtelijke aspecten van de samenwerking. Als zorgverzerzekeraars geen bezwaar hebben tegen het door de betrokken zorginstellingen geschetste scenario, is het waarschijnlijk dat eventuele mededingingsrechtelijke problemen in een vroeg stadium in de kiem kunnen worden gesmoord.