Wat was de casus?
Solarfields heeft voor de bouw van een tijdelijk zonnepark voor de duur van 10 jaar een omgevingsvergunning gekregen op grond van de zogenaamde kruimelgevallenregeling (artikel 4, onderdeel 11 van bijlage II bij het Bor).
In art. 5 lid 6 van bijlage II bij het Bor is echter vermeld dat artikel 4 onderdeel 9 en 11 van bijlage II bij het Bor niet kan worden toegepast, indien de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend tevens een activiteit is als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (het Besluit MER).
Groenrecycling Rouveen heeft zich toegelegd op het recyclen van groenafval op een terrein vlak bij de beoogde locatie van het zonnepark. Zij vreest dat de vestiging van het zonnepark leidt tot beperkingen voor haar bedrijfsvoering. Om die reden is zij tegen de omgevingsvergunning opgekomen en stelt zij zich op het standpunt dat de aanleg van een zonnepark een activiteit is als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit MER en dat om die reden ten onrechte gebruik is gemaakt van de kruimelgevallenregeling.
Solarfields gaat bij de stelling dat de aanleg van een zonnepark een MER-(beoordelings)plichtig besluit is voor drie ankers liggen namelijk dat een zonnepark een landinrichtingsproject is, een stedelijk ontwikkelingsproject dan wel de oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water.
Beoordeling Afdeling
De Afdeling gaat na of de aanleg van een zonnepark onder de genoemde categorieën uit het Besluit MER valt.
Landinrichtingsproject
Waar het gaat om de stelling dat de aanleg van het zonnepark een landinrichtingsproject is overweegt de Afdeling:
“De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet elke ontwikkeling in het buitengebied een landinrichtingsproject betreft. De thans voorgestelde tijdelijke functiewijziging van 4,3 ha heeft onvoldoende substantieel karakter om aangemerkt te kunnen worden als een landinrichtingsproject als bedoeld in het Besluit MER.”
Stedelijk ontwikkelingsproject
Ten aanzien van de stelling dat de aanleg van een zonnepark een stedelijke ontwikkeling is overweegt de Afdeling:
“Wat een stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen. Met de wijziging van het begrip stadsproject naar stedelijk ontwikkelingsproject is derhalve niet beoogd een andere uitleg te geven aan deze categorie. Uit de voormelde voorbeelden en de in de bijlage bij de richtlijn gekozen term stadsproject kan worden afgeleid dat daarbij wordt gedacht aan een verstening of urbanisering van het gebied. Het realiseren van het onderhavige zonnepark kan, naar het oordeel van de Afdeling, gelet ook op de in de nota van toelichting genoemde voorbeelden, niet gelijk worden gesteld met dergelijke ontwikkelingen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de gevolgen voor het milieu in dit zonnepark in de kern beperkt zijn tot visuele hinder en maatschappelijke aantasting.”
Industriële installatie
De Afdeling beantwoordt tenslotte de vraag of het zonnepark aangemerkt kan worden als een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water als bedoeld in categorie D 22.1 van de bijlage bij het Besluit MER. De Afdeling overweegt:
“Daargelaten of de rechtbank terecht heeft overwogen dat elektriciteit, stoom en warm water uit de categorie D 22.1 van de bijlage bij het Besluit MER cumulatief moet worden uitgelegd, is de Afdeling van oordeel dat het onderhavige zonnepark niet kan worden aangemerkt als zo’n industriële installatie. Daarbij acht de Afdeling van belang dat uit de nota van toelichting bij de wijziging van het Besluit MER kan worden opgemaakt dat het bij deze activiteit gaat om centrales waarbij een brandstof, bijvoorbeeld fossiele brandstoffen, wordt ingezet om elektriciteit op te wekken.”
Conclusie
De conclusie is dat de aanleg van een zonnepark niet valt onder een van de activiteiten als bedoeld in onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit MER en dat art. 5 lid 6 van bijlage II bij het Bor niet in de weg staat aan de toepassing van art. 4, onderdeel 11 van bijlage II bij het Bor. Dat betekent dat burgemeester en wethouders bij de verlening van de omgevingsvergunning gebruik konden maken van de kruimelgevallenregeling.