Zonneakker De Watering C.V. heeft in de gemeente Coevorden een omgevingsvergunning aangevraagd voor de realisatie van zonneakkers voor de duur van 10 jaar. Vast staat dat het plaatsen van zonnepanelen op de betreffende percelen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied". Om het bouwplan toch mogelijk te maken, heeft het college van b&w de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), verleend. In een uitspraak van 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1112) buigt de Afdeling zich over de rechtsvraag of dit mogelijk is, nadat de rechtbank eerder oordeelde dat artikel 4, onderdeel 11, hiervoor niet geschikt is.
Bedoeling initiatiefnemer: langer dan 10 jaar
De rechtbank heeft onder verwijzing naar de nota van toelichting bij artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor, blz. 55 en 56; Stb. 2014, 333, overwogen dat bij het verlenen van een vergunning op die grondslag aannemelijk moet zijn dat de activiteit na de in de vergunning gestelde termijn daadwerkelijk kan en zal worden beëindigd. Daarvoor is relevant dat het feitelijk mogelijk is dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit de gedingstukken valt af te leiden dat op voorhand duidelijk is dat de zonnepanelen langer dan 10 jaar op de percelen zullen blijven staan. Zonneakker De Watering C.V en het college hebben ter zitting van de rechtbank ook bevestigd dat dit hun voornemen is. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat een zonnepark van 22 hectare met een bouwsom van € 1.517.500,00 na 10 jaar zal worden afgebroken en verwijderd. Gelet hierop kon het college de gevraagde vergunning niet verlenen op de grondslag van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor, aldus de rechtbank.
Daadwerkelijke verwijdering na 10 jaar is niet relevant
De Afdeling oordeelt anders. Onder verwijzing naar de tussenuitspraak van de Afdeling van 29 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3276) wordt overwogen dat voor de toepasbaarheid van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor uitsluitend is vereist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Voor de vraag of het college op de grondslag van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor een vergunning heeft kunnen verlenen is dus niet van belang of aannemelijk is dat de zonnepanelen na 10 jaar ook daadwerkelijk zullen worden verwijderd. Het college heeft in dat verband (door de appellant onweersproken) gesteld dat de zonnepanelen eenvoudig kunnen worden verwijderd, omdat ze op een constructie van ijzeren palen staan die ook makkelijk te verwijderen is. Van kapitaalvernietiging is geen sprake, omdat de panelen eenvoudig elders kunnen worden herplaatst, aldus het college. Omdat de zonnepanelen na 10 jaar zonder onomkeerbare gevolgen kunnen worden verwijderd, heeft het college een vergunning kunnen verlenen op de grondslag van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor.
Commentaar
Deze uitspraak is bezien vanuit het perspectief van de energietransitie toe te juichen. De Afdeling bevestigt namelijk dat zonneparken (met een substantiële oppervlakte) voor een periode van 10 jaar kunnen worden vergund met een kruimelgevallenvergunning. Voor initiatiefnemers brengt dit een groot voordeel met zich. Op deze vergunning is namelijk de reguliere procedure van toepassing. Dat betekent dat de gemeente, ter voorkoming van een omgevingsvergunning van rechtswege, binnen acht weken (met eventueel eenmalig uitstel van zes weken) op de aanvraag moet beslissen. Dit levert aanzienlijke tijdwinst en vermindering van onderzoekslasten op ten opzichte van de uitgebreide procedure (26 weken). Deze voordelen komen initiatiefnemers goed van pas bij het indienen van een tijdige aanvraag voor een SDE+ subsidie.
De lijn van het criterium, dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd, is al ingezet sinds de wijziging van het Bor per 1 november 2014. In mijn ogen is het wel opmerkelijk dat de Afdeling deze drempel overstapt ondanks de ondubbelzinnige erkenning van de initiatiefnemer en de gemeente dat het uitdrukkelijk de bedoeling is dat het zonnepark ook na 10 jaar nog op deze plaats operationeel zal zijn. Hoe aannemelijk is het dan dát de activiteit na 10 jaar zal worden beëindigd? Daarbij valt op dat de Afdeling in de uitspraak ook geen overwegingen besteedt aan de investering van ruim EUR 1,5 mio. In het verleden hechtte de Afdeling bij de beoordeling van de “aannemelijkheid” ook waarde aan de omvang van de investering en de afschrijvingstermijnen die hieraan gekoppeld zijn. Al met al lijkt het er op dat de Afdeling met deze uitspraak op haar manier een bijdrage levert aan de opgave voor de energietransitie.
Wilt u meer weten over de kruimelgevallenvergunning, de mogelijkheid om tijdelijk van het bestemmingsplan af te wijken ten behoeve van onder andere zonneparken? Neem contact op met Jasper Molenaar.