De Groningse kort gedingrechter heeft onlangs overwogen dat gemeenten de burger niet mogen beperken in hun keuze voor zorg in natura (ZIN) of persoonsgebonden budget (PGB). De rechter oordeelde daarom dat een gemeentelijke aanbesteding van ZIN onrechtmatig was. De gemeenten hadden namelijk zodanige PGB-voorwaarden gesteld, waardoor eerder ZIN in plaats van PGB zou moeten worden geleverd.
Een twaalftal gemeenten is in juni 2015 een meervoudig onderhandse aanbestedingsprocedure gestart ten behoeve van de inkoop van maatwerkvoorzieningen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het doel van deze aanbesteding was het contracteren van zorgaanbieders voor het verstrekken van zorg in natura aan cliënten op grond van de Wmo 2015.
In de aanbestedingsdocumenten was opgenomen dat het een gecontracteerde aanbieder niet is toegestaan om, binnen het cluster van gemeenten waarin hij gecontracteerd is, de betreffende diensten middels PGB te leveren, maar slechts middels ZIN. Daarnaast zou de gecontracteerde aanbieder zich verplichten om in gesprek te gaan met bestaande cliënten die zorg ontvangen op grond van PGB, met als doel – waar mogelijk en wenselijk – ze in plaats daarvan te laten kiezen voor ZIN.
Een van de inschrijvers, De Noorderbrug, maakt bezwaar tegen deze PGB-voorwaarden. De Noorderbrug voert met name aan dat de PGB-voorwaarden onrechtmatig zijn omdat de gemeenten hiermee hun bevoegdheid en taak tot het inkopen van goede ZIN misbruiken, door ze te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid en taak in de Wmo 2015 zijn verleend. De Noorderbrug stelt dat burgers een keuzevrijheid hebben tussen ZIN of PGB, en dat de gemeenten die keuzevrijheid niet mag beperken. De gemeenten menen echter dat het hen vrijstaat om door middel van deze PGB-voorwaarden op indirecte wijze te realiseren dat zorgvragers zoveel mogelijk ZIN ontvangen en zo weinig mogelijk PGB-zorg.
De rechter stelt De Noorderbrug in het gelijk, en oordeelt daarbij dat uit de wetsgeschiedenis van de Wmo 2015 blijkt dat de wetgever een volledige vrijheid aan burgers heeft willen bieden als het gaat om de keuze tussen ZIN en PGB-zorg. In de wetsgeschiedenis staat bijvoorbeeld:
“Uitgangspunt is dat de cliënt een maatwerkvoorziening «in natura» krijgt .De mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget bestaat echter, indien de aanvrager dit wenst.”( Kamerstukken II 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 152).
“Wie zorg nodig heeft, hoort zoveel mogelijk ruimte te krijgen om die zorg naar eigen wens in te vullen. Om die keuzevrijheid te borgen is een gelijkwaardige toegang tot het persoonsgebonden budget en zorg in natura belangrijk.” (Kamerstukken II 2013-2014, 33 841, nr. 103).
Met het oog hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het onrechtmatig is om deze PGB-voorwaarden te stellen. Als het de gecontracteerde zorgaanbieder verboden wordt om nieuwe PGB-overeenkomsten te sluiten, wordt er door de gemeenten een inrichting van de zorg opgelegd die onverenigbaar zou zijn met de keuzevrijheid die de wetgever heeft bedoeld. Door deze voorwaarden te stellen gebruiken de gemeenten hun bevoegdheid tot het inkopen van ZIN-zorg voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend, aldus de rechter.
De voorzieningenrechter heeft de gemeente dan ook bevolen deze aanbesteding te staken en verboden om een heraanbesteding te houden met toepassing van de PGB-voorwaarden.
Een twaalftal gemeenten is in juni 2015 een meervoudig onderhandse aanbestedingsprocedure gestart ten behoeve van de inkoop van maatwerkvoorzieningen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het doel van deze aanbesteding was het contracteren van zorgaanbieders voor het verstrekken van zorg in natura aan cliënten op grond van de Wmo 2015.
In de aanbestedingsdocumenten was opgenomen dat het een gecontracteerde aanbieder niet is toegestaan om, binnen het cluster van gemeenten waarin hij gecontracteerd is, de betreffende diensten middels PGB te leveren, maar slechts middels ZIN. Daarnaast zou de gecontracteerde aanbieder zich verplichten om in gesprek te gaan met bestaande cliënten die zorg ontvangen op grond van PGB, met als doel – waar mogelijk en wenselijk – ze in plaats daarvan te laten kiezen voor ZIN.
Een van de inschrijvers, De Noorderbrug, maakt bezwaar tegen deze PGB-voorwaarden. De Noorderbrug voert met name aan dat de PGB-voorwaarden onrechtmatig zijn omdat de gemeenten hiermee hun bevoegdheid en taak tot het inkopen van goede ZIN misbruiken, door ze te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid en taak in de Wmo 2015 zijn verleend. De Noorderbrug stelt dat burgers een keuzevrijheid hebben tussen ZIN of PGB, en dat de gemeenten die keuzevrijheid niet mag beperken. De gemeenten menen echter dat het hen vrijstaat om door middel van deze PGB-voorwaarden op indirecte wijze te realiseren dat zorgvragers zoveel mogelijk ZIN ontvangen en zo weinig mogelijk PGB-zorg.
De rechter stelt De Noorderbrug in het gelijk, en oordeelt daarbij dat uit de wetsgeschiedenis van de Wmo 2015 blijkt dat de wetgever een volledige vrijheid aan burgers heeft willen bieden als het gaat om de keuze tussen ZIN en PGB-zorg. In de wetsgeschiedenis staat bijvoorbeeld:
“Uitgangspunt is dat de cliënt een maatwerkvoorziening «in natura» krijgt .De mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget bestaat echter, indien de aanvrager dit wenst.”( Kamerstukken II 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 152).
“Wie zorg nodig heeft, hoort zoveel mogelijk ruimte te krijgen om die zorg naar eigen wens in te vullen. Om die keuzevrijheid te borgen is een gelijkwaardige toegang tot het persoonsgebonden budget en zorg in natura belangrijk.” (Kamerstukken II 2013-2014, 33 841, nr. 103).
Met het oog hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het onrechtmatig is om deze PGB-voorwaarden te stellen. Als het de gecontracteerde zorgaanbieder verboden wordt om nieuwe PGB-overeenkomsten te sluiten, wordt er door de gemeenten een inrichting van de zorg opgelegd die onverenigbaar zou zijn met de keuzevrijheid die de wetgever heeft bedoeld. Door deze voorwaarden te stellen gebruiken de gemeenten hun bevoegdheid tot het inkopen van ZIN-zorg voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend, aldus de rechter.
De voorzieningenrechter heeft de gemeente dan ook bevolen deze aanbesteding te staken en verboden om een heraanbesteding te houden met toepassing van de PGB-voorwaarden.
Gerelateerd
Aanbesteding