In tegenstelling tot gas en elektriciteit is een afnemer van duurzame warmte gebonden aan een bepaalde warmteleverancier. De Warmtewet beschermt de gebonden afnemer tegen onredelijke tarieven en voorwaarden. De oorspronkelijke Warmtewet dateert van 2014. Op 4 juli 2018 is het wetsvoorstel tot wijziging van de Warmtewet aangenomen. Het doel is om een aantal knelpunten uit de Warmtewet weg te nemen en de beoogde warmtetransitie waar mogelijk te ondersteunen. Op 1 juli 2019 is deze herziene Warmtewet grotendeels in werking getreden. Een aantal herzieningen zal op 1 januari 2020 van kracht worden. In dit artikel worden kort de belangrijkste wijzigingen uiteengezet.
Reikwijdte
Voor verhuurders en VvE’s die warmte leveren aan hun huurders en leden heeft de herziening tot gevolg dat zij vanaf 1 juli 2019 grotendeels niet meer onder de werking van de Warmtewet vallen. Voor verhuurders betekent dit dat ten aanzien van warmtelevering voornamelijk het huurrecht van toepassing is. Huurders zouden op grond van deze wetgeving voldoende worden beschermd. Verbruikers die warmte afnemen via de VvE waarvan zij zelf lid zijn, hebben geen extra bescherming nodig via de Warmtewet. Zij hebben namelijk inspraak bij beslissingen omtrent de warmtelevering ten behoeve van het gebouw. Verhuurders en VvE’s dienen nog wel een individuele meter ter beschikking te stellen aan hun verbruikers. Daarbij kunnen verbruikers een meetinrichting die op afstand uitleesbaar is weigeren. In dat geval dient de leverancier een niet op afstand uitleesbare meter te beschikking te stellen. Verhuurders en VvE’s zijn met ingang van de wetswijziging niet langer verplicht een aparte warmteleveringsovereenkomst met verbruikers te sluiten, zij kunnen dit voortaan regelen in het huurcontract.
Tarieven
De tarieven in de Warmtewet sluiten aan bij de tarieven voor gas, op basis van het niet-meer-dan-anders principe (NMDA). Over dit principe bestaat veel discussie. Gezien de huidige positie die aardgas inneemt in de warmtevoorziening in Nederland, blijft het NMDA-principe (voorlopig) onderdeel van de tariefbepaling in de Warmtewet.
De verbruiker zal door de herziening meer bescherming genieten ten aanzien van de tarieven die door een leverancier in rekening kunnen worden gebracht. Momenteel zijn er al maximumtarieven voor de levering van warmte, het meten en de eenmalige aansluitbijdrage. Er komen vanaf 1 januari 2020 ook maximum tarieven voor de levering van koude (koeling) en warmte van lagere temperaturen, de kosten voor afsluiting en voor het beschikbaar stellen van afleversets.
De maximum tarieven worden vastgesteld door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Per 1 juli 2019 kunnen de leverancier en de verbruiker overeenkomen dat tussen hen een ander tarief geldt. Deze mogelijkheid was voorheen niet in de wet vastgelegd. De leverancier moet daarbij de verbruiker wel aantoonbaar een aanbod voor levering van warmte doen dat in ieder geval de mogelijkheid bevat om warmte geleverd te krijgen tegen ten hoogste de door de ACM vastgestelde maximumprijs.
Ten aanzien van de storingscompensatie is er ook het nodige veranderd. Per 1 juli 2019 is de leverancier niet meer gehouden om storingscompensatie te betalen als de storing het gevolg is van een extreme situatie die niet aan de leverancier of netbeheerder kan worden toegerekend. Ook hoeft een leverancier geen storingscompensatie te betalen als de storing minder dan 24 uur duurt en in een periode van 12 maanden voorafgaand aan de storing zich geen storingen hebben voorgedaan. Het is aan de leverancier om aan te tonen dat een van deze uitzonderingen zich voordoet. In de Warmteregeling is per 1 juli 2019 vastgelegd dat er sprake is van een ernstige storing als deze langer duurt dan 8 uur. Voorheen moest er compensatie worden betaald bij een storing die langer duurde dan 4 uur.
De ACM informeert via haar website afnemers en leveranciers over de Warmtewet.
Heeft u naar aanleiding van de herziene Warmtewet vragen omtrent de voor u relevante gevolgen van de wijzigingen? Neem dan contact op met de Vakgroep Energie van Dirkzwager.