Over deze nieuwe wetgeving zijn door ons team al eerder vier artikelen gepubliceerd. In het eerste deel werd het oorspronkelijke wetsvoorstel ingeleid en kwam de definitie van de term 'franchise' aan bod. In het tweede deel werd ingegaan op de precontractuele verplichtingen die in het oorspronkelijke wetsvoorstel waren opgenomen. Het derde deel gaat over de verplichtingen tijdens de looptijd van de overeenkomst. Nadien is het wetsvoorstel naar aanleiding van een openbare consultatie aangepast. De aanpassingen van de definities en de precontractuele fase zijn besproken in het vierde deel.
In dit vijfde artikel bespreken wij de wijzigingen die zijn doorgevoerd ten aanzien van de verplichtingen die gelden tijdens de looptijd van de franchiseovereenkomst.
Wijzigingen voor de verplichtingen tijdens de looptijd van de franchiseovereenkomst
Informatieverplichtingen
In tegenstelling tot het voorontwerp bevat de Wet Franchise geen informatieplicht meer die geldt voor beide partijen. De Wet Franchise bevat enkel nog een specifieke informatieplicht die geldt voor de franchisegever (artikel 7:916 BW). De franchisegever is verplicht om tijdig het volgende aan de franchisenemer te verstrekken:
- informatie over voorgenomen wijzigingen van de franchiseovereenkomst,
- informatie over door de franchisegever van de franchisenemer verlangde investeringen,
- een kennisgeving van een besluit tot gebruik van een afgeleide formule, en
- overige informatie waarvan de franchisegever weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze van belang is voor de uitvoering van de franchiseovereenkomst.
Ongewijzigd is gebleven dat ten minste eenmaal per jaar overleg plaatsvindt tussen de franchisegever en de franchisenemer.
Inhoud van de franchiseovereenkomst
Goodwillregeling
De uiteindelijke Wet Franchise stelt andere eisen aan de goodwillregeling in een franchiseovereenkomst dan in het voorontwerp was opgenomen. Oorspronkelijk stond in het voorontwerp dat in de franchiseovereenkomst moest worden vastgelegd op welke wijze werd vastgesteld welke goodwill in de franchiseonderneming aanwezig was. Nieuw is echter dat de franchiseovereenkomst dient te bepalen op welke wijze wordt vastgesteld óf er überhaupt goodwill aanwezig is in de franchiseonderneming en, zo ja, welke omvang deze heeft en in welke mate deze aan de franchisegever is toe te rekenen. De wetgever heeft ook in de definitieve Wet Franchise nagelaten om een concrete berekeningsmethodiek voor de goodwillvergoeding op te nemen.
Exclusiviteit & non-concurrentie
De bepaling die in het voorontwerp inhoudelijke voorwaarden stelde aan het verplichte afnamebeding, ook wel het exclusiviteitsbeding, is in de uiteindelijke Wet Franchise vervallen. In plaats daarvan is een extra informatieverplichting opgenomen in artikel 7:916 lid 2 BW. Deze informatieverplichting houdt in dat de franchisegever de franchisenemer informeert over in hoeverre de financiële bijdragen die de franchisenemer heeft gedaan, de kosten of investeringen dekken die de franchisegever met de bijdragen heeft beoogd te dekken. Volgens de Memorie van Toelichting draagt deze verplichting bij aan de transparantie tussen franchisegever en franchisenemer.
Ook het non-concurrentiebeding is gewijzigd ten opzichte van het voorontwerp. Het non-concurrentiebeding mag nog steeds een maximale duur hebben van één jaar na afloop van de franchiseovereenkomst. Qua territorium moet het non-concurrentie ook nog steeds beperkt zijn tot het geografische gebied waarbinnen de franchisenemer de formule mocht exploiteren. Daarenboven geldt in aanvulling op de eisen uit het voorontwerp dat de beperking tot uitoefening van de werkzaamheden enkel betrekking mag hebben op goederen of diensten die concurreren met de goederen of diensten waarop de franchiseovereenkomst betrekking heeft en de beperking moet onmisbaar zijn om de door de franchisegever aan de franchisenemer overgedragen knowhow te beschermen. Het gevolg van deze wettelijke beperkingen is dat het non-concurrentiebeding niet ruimer wordt geformuleerd dan strikt noodzakelijk.
Toestemming wijziging franchiseformule
Het voorontwerp vereiste de instemming van de franchisenemer (of het vertegenwoordigde orgaan) voor een wijziging van de franchiseformule door de franchisegever. Ook deze bepaling is ten opzichte van het voorontwerp gewijzigd. Instemming is op grond van de uiteindelijke Wet Franchise slechts vereist wanneer de franchisegever een wijziging in de franchiseformule of invoering van een afgeleide formule beoogt die bepaalde financiële gevolgen heeft voor een franchisenemer, die de drempelwaarde van de franchisegever te boven gaan. De franchisegever dient vooraf in de franchiseovereenkomst een concreet drempelbedrag op te nemen, welke niet zo hoog mag zijn dat feitelijke instemming nooit vereist is. Voor zover de franchisegever ervoor kiest om geen drempelwaarde op te nemen, geldt ingevolge artikel 7:921 lid 2 BW dat instemming altijd vereist is in de gevallen genoemd in artikel 7:921 lid 1 BW.
Buitenlandse franchisenemers
De Wet Franchise bevat ten opzichte van het voorontwerp een belangrijke wijziging voor in het buitenland gevestigde franchisenemers. Voor in Nederland gevestigde franchisenemers mag niet ten nadele van de franchisenemer worden afgeweken van titel 16 van boek 7 van het BW. Is de franchisenemer in het buitenland gevestigd, dan mag wél van de betreffende titel worden afgeweken, ook indien het Nederlandse recht op de franchiseovereenkomst van toepassing is verklaard.
Slot
In dit vijfde artikel in de reeks “Wetsvoorstel Franchise: gevolgen voor de praktijk?” bespraken wij de wijzigingen die met betrekking tot de verplichtingen tijdens de looptijd van de franchiseovereenkomst ten opzichte van het voorontwerp in de Wet Franchise zijn doorgevoerd. Heeft u vragen, of kunnen wij u helpen bij de implementatie van deze wetgeving binnen uw bedrijf, neemt u dan gerust contact met ons op.