Staatssecretaris Klijnsma heeft het wetsvoorstel ‘Wet vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw’ op 16 juni 2015 bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel beoogt zelfstandigen omtrent pensioen op een tweetal aspecten tegemoet te komen.
Vrijwillige voortzetting pensioendeelneming
In het huidige artikel 54 van de Pensioenwet staat een vrijwillige voortzetting pensioendeelneming verwoord, voor zover het pensioenreglement daarin voorziet. Vrijwillige voorzetting pensioendeelneming kan gunstig zijn voor werknemers die besluiten uit dienst te treden bij een werkgever en vervolgens als zelfstandige aan de slag gaan. Complicerende factor hierin is dat een zelfstandige binnen drie maanden vanaf de beëindiging van het dienstverband het verzoek tot vrijwillige voortzetting bij de pensioenuitvoerder moet indienen. Deze termijn wordt in de praktijk nog wel eens te kort bevonden. Het wetsvoorstel voorziet dan ook in een aanpassing van artikel 54 door de driemaandentermijn te verlengen naar negen maanden. Binnen deze negen maanden moet dus een beslissing worden genomen door de zelfstandige om al dan niet een verzoek tot vrijwillige voortzetting pensioendeelneming in te dienen. Een pensioenuitvoerder mag vanaf inwerkingtreding van deze wet geen kortere beslistermijn dan deze negen maanden stellen.
Bescherming pensioenvermogen derde pijler
Momenteel is in de wet geregeld dat voor de werknemers de pensioenopbouw in de tweede pijler buiten de vermogenstoets van de bijstand blijft. Achtergrond hiervan is dat de pensioenuitkering in deze opbouwfase niet geldend kan worden gemaakt. Er geldt immers een afkoopverbod op grond van de Pensioenwet. Het pensioenvermogen in de derde pijler daarentegen blijft vooralsnog niet buiten de vermogenstoets van de bijstand.
Het wetsvoorstel voorziet in een aanpassing van de Participatiewet, welke aanpassing de mogelijkheid biedt om de pensioenvoorziening in de derde pijler buiten de vermogenstoets van de Participatiewet te houden. Het betreft hier alle vermogens in de derde pijler, dus ook het vermogen in de derde pijler dat door een werknemer is opgebouwd als gevolg van geen of een onvoldoende regeling in de tweede pijler. Het zijn dus niet uitsluitend zelfstandigen met pensioen in de derde pijler die met dit wetsvoorstel tegemoet worden gekomen.
Het wetsvoorstel voorziet in een aantal voorwaarden voor deze vrijlating van de vermogenstoets, om het risico van oneigenlijk gebruik te beperken. Zo mag de totale waarde van de lijfrentevoorziening niet meer dan € 250.000,-- bedragen. Daarnaast wordt bij de formulering van de aanvullende voorwaarden onderscheid gemaakt tussen een inleg op een lijfrentevoorziening binnen de toetsingsperiode van vijf jaar voor de aanvraag om bijstand en buiten deze toetsingsperiode. Indien inleg binnen de toetsingsperiode plaatsvindt, mag de inleg bijvoorbeeld niet meer dan € 6.000,-- per jaar bedragen. Deze periode heeft met name tot doel meer zekerheid te verkrijgen dat met het onderbrengen van gelden in een lijfrente de opbouw van pensioen wordt beoogd en dus niet het buiten de vermogenstoets van de bijstand brengen van vermogen.
Als vanzelfsprekend geldt bovengenoemde bescherming niet langer wanneer de derde pijler pensioen ingaat. Indien het derde pijler pensioen tot uitkering komt, zijn er daadwerkelijke inkomsten die niet buiten beschouwing kunnen blijven bij de beoordeling van de bijstandsaanvraag. Bij het tot uitkering komen van het tweede pijlerpensioen geldt hetzelfde.
Dit wetsvoorstel beoogt een inwerkingtreding per 1 januari 2016. Aanvankelijk was een inwerkingtreding per 1 januari 2015 voorzien, maar dat bleek helaas niet haalbaar.
Vrijwillige voortzetting pensioendeelneming
In het huidige artikel 54 van de Pensioenwet staat een vrijwillige voortzetting pensioendeelneming verwoord, voor zover het pensioenreglement daarin voorziet. Vrijwillige voorzetting pensioendeelneming kan gunstig zijn voor werknemers die besluiten uit dienst te treden bij een werkgever en vervolgens als zelfstandige aan de slag gaan. Complicerende factor hierin is dat een zelfstandige binnen drie maanden vanaf de beëindiging van het dienstverband het verzoek tot vrijwillige voortzetting bij de pensioenuitvoerder moet indienen. Deze termijn wordt in de praktijk nog wel eens te kort bevonden. Het wetsvoorstel voorziet dan ook in een aanpassing van artikel 54 door de driemaandentermijn te verlengen naar negen maanden. Binnen deze negen maanden moet dus een beslissing worden genomen door de zelfstandige om al dan niet een verzoek tot vrijwillige voortzetting pensioendeelneming in te dienen. Een pensioenuitvoerder mag vanaf inwerkingtreding van deze wet geen kortere beslistermijn dan deze negen maanden stellen.
Bescherming pensioenvermogen derde pijler
Momenteel is in de wet geregeld dat voor de werknemers de pensioenopbouw in de tweede pijler buiten de vermogenstoets van de bijstand blijft. Achtergrond hiervan is dat de pensioenuitkering in deze opbouwfase niet geldend kan worden gemaakt. Er geldt immers een afkoopverbod op grond van de Pensioenwet. Het pensioenvermogen in de derde pijler daarentegen blijft vooralsnog niet buiten de vermogenstoets van de bijstand.
Het wetsvoorstel voorziet in een aanpassing van de Participatiewet, welke aanpassing de mogelijkheid biedt om de pensioenvoorziening in de derde pijler buiten de vermogenstoets van de Participatiewet te houden. Het betreft hier alle vermogens in de derde pijler, dus ook het vermogen in de derde pijler dat door een werknemer is opgebouwd als gevolg van geen of een onvoldoende regeling in de tweede pijler. Het zijn dus niet uitsluitend zelfstandigen met pensioen in de derde pijler die met dit wetsvoorstel tegemoet worden gekomen.
Het wetsvoorstel voorziet in een aantal voorwaarden voor deze vrijlating van de vermogenstoets, om het risico van oneigenlijk gebruik te beperken. Zo mag de totale waarde van de lijfrentevoorziening niet meer dan € 250.000,-- bedragen. Daarnaast wordt bij de formulering van de aanvullende voorwaarden onderscheid gemaakt tussen een inleg op een lijfrentevoorziening binnen de toetsingsperiode van vijf jaar voor de aanvraag om bijstand en buiten deze toetsingsperiode. Indien inleg binnen de toetsingsperiode plaatsvindt, mag de inleg bijvoorbeeld niet meer dan € 6.000,-- per jaar bedragen. Deze periode heeft met name tot doel meer zekerheid te verkrijgen dat met het onderbrengen van gelden in een lijfrente de opbouw van pensioen wordt beoogd en dus niet het buiten de vermogenstoets van de bijstand brengen van vermogen.
Als vanzelfsprekend geldt bovengenoemde bescherming niet langer wanneer de derde pijler pensioen ingaat. Indien het derde pijler pensioen tot uitkering komt, zijn er daadwerkelijke inkomsten die niet buiten beschouwing kunnen blijven bij de beoordeling van de bijstandsaanvraag. Bij het tot uitkering komen van het tweede pijlerpensioen geldt hetzelfde.
Dit wetsvoorstel beoogt een inwerkingtreding per 1 januari 2016. Aanvankelijk was een inwerkingtreding per 1 januari 2015 voorzien, maar dat bleek helaas niet haalbaar.
Gerelateerd
Pensioen en beloning