Werkgeversaansprakelijkheid: uitbreiding verzekeringsplicht werkgever tot niet-verkeersongevallen afgekapt

2 juli 2012, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Op 11 november 2011 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen op het gebied van werkgeversaansprakelijkheid (NJ 2011, 598; “Rooyse Wissel”). Dit arrest bouwt voort op een reeks uitspraken waarin is bepaald dat de werkgever onder omstandigheden een verzekeringsplicht heeft voor zijn werknemer op grond van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW).Hoe zat het ook al weer?Werkgeversaansprakelijkheid wordt veelal gebaseerd op artikel 7:658 BW en artikel 7:611 BW. Artikel 7:611 BW vervult op het gebied van...
Henriek Kragt
Henriek Kragt
Advocaat - Partner
In dit artikel
Op 11 november 2011 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen op het gebied van werkgeversaansprakelijkheid (NJ 2011, 598; “Rooyse Wissel”). Dit arrest bouwt voort op een reeks uitspraken waarin is bepaald dat de werkgever onder omstandigheden een verzekeringsplicht heeft voor zijn werknemer op grond van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW). Hoe zat het ook al weer?

Werkgeversaansprakelijkheid wordt veelal gebaseerd op artikel 7:658 BW en artikel 7:611 BW. Artikel 7:611 BW vervult op het gebied van werkgeversaansprakelijkheid een aanvullende functie ten opzichte van artikel 7:658 BW. Art. 7:658 BW bestrijkt de ‘klassieke’ arbeidsongevallen (de ongevallen die plaatsvinden op de werkvloer en onder werktijd). Art. 7:611 BW biedt de werknemer soms soelaas bij ongevallen die wel werkgerelateerd zijn, maar niet als klassiek arbeidsongeval zijn te bestempelen. De rechtspraak met betrekking tot 7:611 BW kan worden onderverdeeld in twee categorieën:

1) De werkgever heeft (ook) een zorgplicht bij ongevallen die de werknemer weliswaar zijn overkomen buiten de uitoefening van de werkzaamheden maar die wel in een zodanig verband staan met de werkzaamheden dat een zorgplicht voor de veiligheid van de werknemer op zijn plaats is;

2) De werkgever heeft geen zorgplicht voor de veiligheid (omdat hij op de veiligheidsrisico’s niet of nauwelijks invloed kan uitoefenen) maar heeft wel een verzekeringsplicht bij werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat hen een ongeval overeenkomt.

Het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011 gaat over de (reikwijdte van de) tweede categorie. De gevallen waarin deze verzekeringsplicht is aangenomen, zijn (wat de strekking betreft) beperkt. De Hoge Raad heeft tot november 2011 de verzekeringsplicht alleen aangenomen als werknemers schade lijden door een verkeersongeval dat hen bij de uitoefening van de werkzaamheden overkomt.

Afbakening van de verzekeringsplicht was echter nog niet voltooid. In de praktijk vroeg men zich af of de verzekeringplicht ook aangenomen kon worden voor werkgerelateerde ongevallen die niets met verkeersdeelname te maken hadden. In lagere rechtspraak begon men al voorzichtig de verzekeringplicht op deze manier ‘op te rekken’. Zo oordeelde het hof Den Bosch dat de werkgever van een sociotherapeut in een TBS kliniek zijn werknemer diende te verzekeren tegen het risico dat een patiënt de therapeut aan zou vallen en hem letsel zou toebrengen (hof Den Bosch 6 juli 2010, JAR 2010, 195). Ook het hof Leeuwarden nam een verzekeringsplicht aan in een soortgelijke casus (hof Leeuwarden 11 januari 2011, JAR 2011, 56).

HR 11 november 2011, NJ 2001, 598 (“Rooyse Wissel”)

Het arrest van de Hoge Raad van 11 november is het resultaat van het cassatieberoep dat is ingesteld tegen de zojuist genoemde uitspraak van het hof Den Bosch van 6 juli 2010. De sociotherapeut was volledig arbeidsongeschikt geraakt en sprak de werkgever aan op grond van (primair) art. 7:658 en (subsidiair) art. 7:611 BW. Het hof Den Bosch verwierp het beroep op art. 7:658 BW. Ten aanzien van het beroep op art. 7:611 BW overwoog het hof dat nu het hier gaat om werk waarin werknemers dagelijks het risico van tegen hen gerichte geweldpleging lopen, de werkgever uit hoofde van goed werkgeverschap gehouden was een verzekering af te sluiten, indien deze risico’s ten tijde van het ongeval goed verzekerbaar waren en tegen betaalbare premies.

De Hoge Raad overweegt (onder meer) dat een verzekeringplicht niet kan worden aangenomen in deze zaak aangezien de vordering valt binnen het bereik van 7:658 BW. Er is hier sprake van een klassiek 7:658 BW geval nu het ongeval heeft plaatsgevonden op de werkvloer en niet op een plek waar de werkgever beperkte zeggenschap had. Er kan dan niet - ook niet na afwijzing van aansprakelijkheid op grond van 7:658 BW - aan een beoordeling van de vordering op grond van 7:611 BW worden toegekomen. Indien bij een klassiek 7:658 arbeidsongeval op grond van 7:611 BW een verzekeringsplicht zou worden aangenomen, dan zou volgens de Hoge Raad het stelsel van de werkgeversaansprakelijkheid te zeer worden aangetast worden. Dit stelsel gaat er immers vanuit dat de werkgever alleen aansprakelijk is op grond van 7:658 BW indien hij tekort is geschoten in zijn zorgplicht voor de veiligheid van de werknemer. Indien een werkgever aantoont dat hij aan zijn verplichtingen uit 7:658 BW heeft voldaan maar er vervolgens toch aansprakelijkheid op grond van (de verzekeringsplicht volgend uit) 7:611 BW zou worden aangenomen, dan zou een vorm van risicoaansprakelijkheid in het leven worden geroepen die volgens de Hoge Raad niet verenigbaar is met de wettelijke regeling. De Hoge Raad zegt met andere woorden dat een verzekeringsplicht louter kan worden aangenomen in situaties waarin een werkgever zijn werknemer wel blootstelt aan arbeidsgerelateerde risico’s (bijvoorbeeld verkeerdeelname tijdens de uitoefening van de werkzaamheden) maar er geen zorgplicht voor de veiligheid is omdat de werkgever geen/nauwelijks invloed heeft op die risico’s. De Hoge Raad wil derhalve niet aan een algemene verzekeringsplicht, maar wil dat beperkt houden tot voornoemde uitzonderingssituaties.

Voorts wijst de Hoge Raad er nog op dat een verzekeringsplicht op grond van 7:611 BW in de onderhavige zaak niet aan de orde geweest had kunnen zijn. De Hoge Raad herhaalt onder verwijzing naar het TNT-arrest dat ook op 11 november 2011 is gewezen, dat de verzekeringsplicht op grond van 7:611 BW beperkt dient te blijven tot werknemers die in de uitoefening van de werkzaamheden een verkeersongeval overkomt waarbij een mottorijtuig betrokken is. Uitbreiding tot andere arbeidsongevallen (zoals personeelsuitjes en dus gewelddelicten tijdens de uitvoering van werkzaamheden) is niet gewenst.

Gerelateerd

Rechterhamer

Verjaring in het verzekeringsrecht: de aansprakelijkheidsverzekering

Op 9 juli 2024 heeft het Hof Amsterdam arrest (ECLI:NL:GHAMS:2024:1896) gewezen in een zaak waarin het aanvangsmoment van verjaring bij een...

Proportionele regulering voor verzekeraars

Het verzekeringsbedrijf is in Nederland (en Europa) sterk gereguleerd, met name door de richtlijn Solvency II (Richtlijn 2009/138/EG) en de implementatie...

WAM-verzekeraar verhaalt met succes haar schade op haar verzekerde die met te veel alcohol op een eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt

In de nacht van 23 op 24 november 2018 veroorzaakt de bestuurder van een voertuig onder invloed van alcohol een eenzijdig ongeval waarbij een inzittende...

Opzettelijke brandstichting door een drugsgebruikende verzekerde met een geestelijke stoornis

Brandverzekeringen bieden meestal geen dekking voor schade die een verzekerde zelf opzettelijk veroorzaakt. Maar wat geldt als de verzekerde handelde vanuit...

Verrekening arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met letselschadevergoeding

Op 3 juni 2024 is een beschikking van de rechtbank Limburg gepubliceerd (ECLI:NL:RBLIM:2024:1878), waarin de rechtbank oordeelt dat uitkeringen onder een door...

Tellen inkomsten uit zwart werk mee bij begroten verlies aan verdienvermogen?

De Hoge Raad heeft in het arrest van 12 april 2024 geoordeeld over de vraag of bij de begroting van schade wegens verlies aan verdienvermogen rekening gehouden...
No posts found