Op 14 november 2013 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie
antwoord gegeven op een prejudiciële vraag over gerechtelijke bevoegdheid ex artikel 16 lid 1 van de
EEX-Verordening.
Het echtpaar Maletic, woonachtig te Oostenrijk, sloot een overeenkomst met Lastminute.com, gevestigd te München, Duitsland. Lastminute.com trad op als reisbureau en de overeenkomst zou worden uitgevoerd door Tui, gevestigd in Wenen, Oostenrijk. Met Lastminute.com was overeengekomen dat het echtpaar zou verblijven in het hotel Jaz Makadi Golf & Spa in Hurghada, op de bevestiging van Tui stond echter het hotel Jaz Makadi Star Resort Spa vermeld. Deze fout werd echter pas na aankomst ontdekt en om toch in het oorspronkelijk geboekte hotel te kunnen verblijven, moest een toeslag van € 1.036,- betaald worden. Eenmaal terug in Oostenrijk besluit het echtpaar Lastminute.com en Tui aan te spreken voor vergoeding van de betaalde toeslag en voor vergoeding van overig nadeel. De totale vordering bedroeg € 1.201,38. Het echtpaar brengt deze zaak voor het Bezirksgericht Bludenz, zijnde het gerecht van hun eigen woonplaats. De rechter oordeelt echter dat hij op grond van artikel 16 lid 1 EEX-Verordening niet de territoriale bevoegdheid heeft om kennis te nemen van de vordering jegens Tui. In overeenstemming met het toepasselijke nationale recht acht de rechtbank ten aanzien van Tui slechts de rechter in Wenen, de vestigingsplaats van Tui, bevoegd. Wel verklaart de rechter zich bevoegd om kennis te nemen van de vordering jegens Lastminute.com en wijst de vordering toe.
Het echtpaar gaat in beroep tegen het oordeel betreffende Tui en voert aan dat de boeking van begin af aan onlosmakelijk en als een één geheel vormende rechtshandeling was verbonden met Lastminute.com als reisbureau en met Tui als reisorganisator. Artikel 16 lid 1 EEX-Verordening vormt daarom de rechtsgrondslag voor de bevoegdheid van de rechter. Uit dit artikel volgt dat een rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij een overeenkomst voor het gerecht van zowel het woonland van de consument als dat van het vestigingsland van de wederpartij kan worden gebracht. De aangezochte rechter besluit een prejudiciële vraag te stellen over de uitleg van artikel 16 lid 1 EEX-Verordening. De vraag die voorligt bij het Europees Hof van Justitie is of artikel 16 lid 1 van de EEX-Verordening ook van toepassing is op de binnenlandse contractpartner (in casu een reisorganisator), als de feitelijke wederpartij (in casu het reisbureau) gezeteld is in het buitenland en beide partijen bij dezelfde rechtsvorderingen betrokken zijn.
Het Europees Hof overweegt als volgt. De bedoeling van artikel 16.1 EEX-Verordening is gelegen in de bescherming van de consument als zwakkere partij en het zoveel mogelijk beperken van parallel lopende processen om te voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daarbij vereist in casu de toepasselijkheid van de EEX-Verordening niet dat het internationale karakter van de betrokken rechtsverhouding voortvloeit uit de omstandigheid dat er meerdere verdragsluitende staten bij de zaak betrokken zijn.
Het Europees Hof van Justitie oordeelt dat als de consument onder omstandigheden als die van het hoofdgeding, een overeenkomst heeft gesloten met een in een andere verdragsstaat gevestigde partij, het begrip “wederpartij bij de overeenkomst” in artikel 16 lid 1 van de EEX-Verordening ook betrekking heeft op de in het woonland van de consument gevestigde contractpartner van de wederpartij van de consument. De rechter te Bludenz was derhalve ook bevoegd om kennis te nemen van de vordering jegens Tui, ondanks dat dit op basis van nationale bevoegdheidsregels niet het geval was.
Het echtpaar Maletic, woonachtig te Oostenrijk, sloot een overeenkomst met Lastminute.com, gevestigd te München, Duitsland. Lastminute.com trad op als reisbureau en de overeenkomst zou worden uitgevoerd door Tui, gevestigd in Wenen, Oostenrijk. Met Lastminute.com was overeengekomen dat het echtpaar zou verblijven in het hotel Jaz Makadi Golf & Spa in Hurghada, op de bevestiging van Tui stond echter het hotel Jaz Makadi Star Resort Spa vermeld. Deze fout werd echter pas na aankomst ontdekt en om toch in het oorspronkelijk geboekte hotel te kunnen verblijven, moest een toeslag van € 1.036,- betaald worden. Eenmaal terug in Oostenrijk besluit het echtpaar Lastminute.com en Tui aan te spreken voor vergoeding van de betaalde toeslag en voor vergoeding van overig nadeel. De totale vordering bedroeg € 1.201,38. Het echtpaar brengt deze zaak voor het Bezirksgericht Bludenz, zijnde het gerecht van hun eigen woonplaats. De rechter oordeelt echter dat hij op grond van artikel 16 lid 1 EEX-Verordening niet de territoriale bevoegdheid heeft om kennis te nemen van de vordering jegens Tui. In overeenstemming met het toepasselijke nationale recht acht de rechtbank ten aanzien van Tui slechts de rechter in Wenen, de vestigingsplaats van Tui, bevoegd. Wel verklaart de rechter zich bevoegd om kennis te nemen van de vordering jegens Lastminute.com en wijst de vordering toe.
Het echtpaar gaat in beroep tegen het oordeel betreffende Tui en voert aan dat de boeking van begin af aan onlosmakelijk en als een één geheel vormende rechtshandeling was verbonden met Lastminute.com als reisbureau en met Tui als reisorganisator. Artikel 16 lid 1 EEX-Verordening vormt daarom de rechtsgrondslag voor de bevoegdheid van de rechter. Uit dit artikel volgt dat een rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij een overeenkomst voor het gerecht van zowel het woonland van de consument als dat van het vestigingsland van de wederpartij kan worden gebracht. De aangezochte rechter besluit een prejudiciële vraag te stellen over de uitleg van artikel 16 lid 1 EEX-Verordening. De vraag die voorligt bij het Europees Hof van Justitie is of artikel 16 lid 1 van de EEX-Verordening ook van toepassing is op de binnenlandse contractpartner (in casu een reisorganisator), als de feitelijke wederpartij (in casu het reisbureau) gezeteld is in het buitenland en beide partijen bij dezelfde rechtsvorderingen betrokken zijn.
Het Europees Hof overweegt als volgt. De bedoeling van artikel 16.1 EEX-Verordening is gelegen in de bescherming van de consument als zwakkere partij en het zoveel mogelijk beperken van parallel lopende processen om te voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daarbij vereist in casu de toepasselijkheid van de EEX-Verordening niet dat het internationale karakter van de betrokken rechtsverhouding voortvloeit uit de omstandigheid dat er meerdere verdragsluitende staten bij de zaak betrokken zijn.
Het Europees Hof van Justitie oordeelt dat als de consument onder omstandigheden als die van het hoofdgeding, een overeenkomst heeft gesloten met een in een andere verdragsstaat gevestigde partij, het begrip “wederpartij bij de overeenkomst” in artikel 16 lid 1 van de EEX-Verordening ook betrekking heeft op de in het woonland van de consument gevestigde contractpartner van de wederpartij van de consument. De rechter te Bludenz was derhalve ook bevoegd om kennis te nemen van de vordering jegens Tui, ondanks dat dit op basis van nationale bevoegdheidsregels niet het geval was.
Gerelateerd
Commercial