Een groot aantal werkgevers is verplicht al hun werknemers aan te melden bij een bedrijfstakpensioenfonds, namelijk indien de bedrijfsactiviteiten vallen onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds. Sommige werkgevers hebben echter al een eigen pensioenregeling, op het moment dat de verplichte deelneming van toepassing wordt. Deze werkgevers kunnen - onder bepaalde voorwaarden - in aanmerking komen voor de vrijstelling “in verband met een bestaande pensioenvoorziening” (artikel 2 Vrijstellingsbesluit Wet Bpf). Maar zijn er nog meer situaties denkbaar waaronder een werkgever een beroep op deze vrijstellingsgrond kan doen? De
Rechtbank Rotterdam heeft zich recent over dit vraagstuk uitgelaten.
Vrijstellingsbesluit
Het ministerie van SZW kan op verzoek van de sociale partners een verplichtstellingsbesluit nemen, waardoor voor werkgevers in een bepaalde bedrijfstak een verplichte deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds geldt. Zo zijn veel zorginstellingen bijvoorbeeld verplicht deelnemer in het Pensioenfonds Zorg en Welzijn en geldt voor een groot aantal werkgevers in de Metalelektro een verplichte deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Metalelektro. Is sprake van een verplichte deelneming, dan is de werkgever verplicht om in beginsel al haar werknemers bij het bedrijfstakpensioenfonds aan te melden en de premies af te dragen.
Onder bepaalde voorwaarden kan een werkgever echter een vrijstellingsverzoek indienen, zodat niet langer de verplichte pensioendeelneming voor de werknemers van deze werkgever geldt. Eén van deze vrijstellingsgronden staat verwoord in artikel 2 van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf. Deze vrijstellingsgrond wordt ook wel de vrijstelling “in verband met een bestaande pensioenvoorziening” genoemd. Dit artikel regelt een vrijstelling in twee verschillende situaties:
Essentieel bij de beoordeling of een beroep kan worden gedaan op deze vrijstelling, is de zogenoemde tijdigheidseis. Voor het vrijstellingsverzoek van punt 1 betekent dit dat de eigen pensioenregeling minimaal zes maanden moet gelden vóór de aanvraag van sociale partners tot verplichtstelling. Voor het vrijstellingsverzoek van punt 2 betekent dit dat de eigen pensioenregeling al moet gelden minimaal zes maanden vóórdat de verplichte deelneming van toepassing wordt.
Daarnaast geldt voor beide situaties (punten 1 en 2) de aanvullende eis dat de eigen pensioenregeling ten minste actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan de regeling van het betreffende bedrijfstakpensioenfonds.
Uitspraak
De uitspraak van de rechtbank Rotterdam is allereerst interessant, omdat hierin het aantal situaties waaronder een beroep kan worden gedaan op het vrijstellingsverzoek in de zin van punt 1, min of meer wordt uitgebreid. Zo wordt overwogen dat ook een ingrijpende wijziging in het pensioenreglement van het bedrijfstakpensioenfonds als een nieuw wijzigingsbesluit inzake verplichtstelling tot deelneming kan worden aangemerkt. Gevolg: heeft de werkgever zes maanden vóór de aanvraag van het ingrijpend gewijzigde pensioenreglement al een eigen pensioenregeling, dan kan een beroep worden gedaan op de vrijstellingsmogelijkheid. Welke ingrijpende wijziging van het pensioenreglement deed zich in de kwestie die bij de rechtbank Rotterdam voorlag, voor? De omzetting van een pensioenfonds voor prepensioen (PreTEX) naar een pensioenfonds voor ouderdomspensioen (Bpf TEX).
Daarnaast is de uitspraak leerzaam, omdat hierin nader wordt ingegaan op de gelijkwaardigheidseis. Overwogen wordt dat de gelijkwaardigheid (pas) aanwezig moet zijn op het moment van indiening van het vrijstellingsverzoek.
Tot slot
Een verplichte deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds is voor een aantal werkgevers een onderbelicht item. Niet altijd wordt stilgestaan bij een eventuele verplichte deelneming. De werkgever gaat er van uit dat er geen verplichte pensioenregeling is en biedt een “eigen” pensioenregeling aan haar werknemers aan. Zowel bij de start van de bedrijfsactiviteiten, bij een wijziging van de bedrijfsactiviteiten als bij een wijziging van het personeelsbestand (bijvoorbeeld als gevolg van fusies/overnames) doet een werkgever er verstandig aan zich de vraag te stellen of sprake is van een verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds. Geen enkele werkgever wil geconfronteerd worden met de toepasselijkheid van twee verschillende pensioenregelingen. Nog los van de onvoorziene premielast die daarmee gemoeid is, ontstaan er namelijk forse fiscale problemen. Vandaar dat het goed is om een zogenoemde “Bpf-check” door de pensioenadvocaten van Dirkzwager te laten uitvoeren.
Vrijstellingsbesluit
Het ministerie van SZW kan op verzoek van de sociale partners een verplichtstellingsbesluit nemen, waardoor voor werkgevers in een bepaalde bedrijfstak een verplichte deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds geldt. Zo zijn veel zorginstellingen bijvoorbeeld verplicht deelnemer in het Pensioenfonds Zorg en Welzijn en geldt voor een groot aantal werkgevers in de Metalelektro een verplichte deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Metalelektro. Is sprake van een verplichte deelneming, dan is de werkgever verplicht om in beginsel al haar werknemers bij het bedrijfstakpensioenfonds aan te melden en de premies af te dragen.
Onder bepaalde voorwaarden kan een werkgever echter een vrijstellingsverzoek indienen, zodat niet langer de verplichte pensioendeelneming voor de werknemers van deze werkgever geldt. Eén van deze vrijstellingsgronden staat verwoord in artikel 2 van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf. Deze vrijstellingsgrond wordt ook wel de vrijstelling “in verband met een bestaande pensioenvoorziening” genoemd. Dit artikel regelt een vrijstelling in twee verschillende situaties:
- De vrijstelling als gevolg van de invoering van de verplichtstelling. In de literatuur wordt betoogd dat hieronder ook wordt verstaan de wijziging van de verplichtstelling waardoor de werkingssfeer wordt uitgebreid. Ter illustratie: werkgever X heeft een eigen pensioenregeling sinds januari 2006. In november 2006 wordt door sociale partners een verzoek bij het ministerie SZW ingediend tot verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds, waarbij werkgever onder deze bedrijfstak valt. Of: in november 2006 wordt een aanvraag ingediend tot wijziging van de verplichtstelling, waardoor de werkgever alsnog onder de bedrijfstak (en dus: de verplichte deelneming) komt te vallen.
- De vrijstelling als gevolg van een wijziging van de bedrijfsactiviteiten. Er zijn situaties denkbaar waarin de werkgever aanvankelijk niet onder het verplichtstellingsbesluit valt, maar door een wijziging van de bedrijfsactiviteiten wèl.
Essentieel bij de beoordeling of een beroep kan worden gedaan op deze vrijstelling, is de zogenoemde tijdigheidseis. Voor het vrijstellingsverzoek van punt 1 betekent dit dat de eigen pensioenregeling minimaal zes maanden moet gelden vóór de aanvraag van sociale partners tot verplichtstelling. Voor het vrijstellingsverzoek van punt 2 betekent dit dat de eigen pensioenregeling al moet gelden minimaal zes maanden vóórdat de verplichte deelneming van toepassing wordt.
Daarnaast geldt voor beide situaties (punten 1 en 2) de aanvullende eis dat de eigen pensioenregeling ten minste actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan de regeling van het betreffende bedrijfstakpensioenfonds.
Uitspraak
De uitspraak van de rechtbank Rotterdam is allereerst interessant, omdat hierin het aantal situaties waaronder een beroep kan worden gedaan op het vrijstellingsverzoek in de zin van punt 1, min of meer wordt uitgebreid. Zo wordt overwogen dat ook een ingrijpende wijziging in het pensioenreglement van het bedrijfstakpensioenfonds als een nieuw wijzigingsbesluit inzake verplichtstelling tot deelneming kan worden aangemerkt. Gevolg: heeft de werkgever zes maanden vóór de aanvraag van het ingrijpend gewijzigde pensioenreglement al een eigen pensioenregeling, dan kan een beroep worden gedaan op de vrijstellingsmogelijkheid. Welke ingrijpende wijziging van het pensioenreglement deed zich in de kwestie die bij de rechtbank Rotterdam voorlag, voor? De omzetting van een pensioenfonds voor prepensioen (PreTEX) naar een pensioenfonds voor ouderdomspensioen (Bpf TEX).
Daarnaast is de uitspraak leerzaam, omdat hierin nader wordt ingegaan op de gelijkwaardigheidseis. Overwogen wordt dat de gelijkwaardigheid (pas) aanwezig moet zijn op het moment van indiening van het vrijstellingsverzoek.
Tot slot
Een verplichte deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds is voor een aantal werkgevers een onderbelicht item. Niet altijd wordt stilgestaan bij een eventuele verplichte deelneming. De werkgever gaat er van uit dat er geen verplichte pensioenregeling is en biedt een “eigen” pensioenregeling aan haar werknemers aan. Zowel bij de start van de bedrijfsactiviteiten, bij een wijziging van de bedrijfsactiviteiten als bij een wijziging van het personeelsbestand (bijvoorbeeld als gevolg van fusies/overnames) doet een werkgever er verstandig aan zich de vraag te stellen of sprake is van een verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds. Geen enkele werkgever wil geconfronteerd worden met de toepasselijkheid van twee verschillende pensioenregelingen. Nog los van de onvoorziene premielast die daarmee gemoeid is, ontstaan er namelijk forse fiscale problemen. Vandaar dat het goed is om een zogenoemde “Bpf-check” door de pensioenadvocaten van Dirkzwager te laten uitvoeren.
Gerelateerd
Pensioen en beloning