Eerder schreven wij een artikel over een uitspraak waarin de RvA oordeelde dat de stijgende bouwkosten kwalificeren als onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW. Inmiddels is er op 12 oktober 2022 ook een uitspraak gedaan door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland.
Casus voorzieningenrechter Noord-Holland
Begin 2021 publiceerde Waterschap Noorderzijlvest (het Waterschap) een openbare aanbestedingsprocedure voor het ontwerp en de bouw van een nieuwe rioolwaterzuiveringsinstallatie. De aanbesteding bestond uit twee fases. Een inschrijvingsfase en een concretiseringsfase. Het Waterschap selecteerde Mobilis B.V. (Mobilis) voor de concretiseringsfase.
Ten tijde van het uitbreken van de oorlog in Oekraïne, bevonden partijen zich nog in de concretiseringsfase. Onderdeel van de inschrijving van Mobilis was een risicoregeling. Na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne gaf Mobilis aan dat zij in gesprek wilde gaan met het Waterschap over een alternatieve risicoregeling. Mobilis verwachtte dat de prijzen zouden gaan stijgen en dat als gevolg daarvan leveringsproblemen zouden volgen. Zij meent dat op grond van de aanbestedingsstukken deze onvoorziene omstandigheid voor rekening van het Waterschap moet komen. Het Waterschap kon zich niet in dat standpunt vinden en de partijonderhandelingen over een andere risicoregeling liepen op niets uit. Daarop berichtte het Waterschap Mobilis dat zij diens inschrijving ter zijde zou leggen omdat er geen overeenstemming was bereikt over de risicoregeling. Mobilis meent dat het Waterschap haar inschrijving ten onrechte ongeldig heeft verklaard. Zij vordert dat het Waterschap wordt veroordeeld tot dooronderhandelen.
Onvoorziene omstandigheden
In het Beschrijvend Document (onderdeel van de aanbestedingsdocumenten) was bepaald dat indien zich tijdens de uitvoering van de opdracht een risico van buiten voordoet dat niemand heeft voorzien, de kosten van te treffen beheersmaatregelen voor rekening van de opdrachtgever, het Waterschap, zouden komen. De vraag is nu of de prijsstijgingen kwalificeren als een onvoorziene omstandigheid. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt:
“Met partijen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het uitbreken van de oorlog tussen Rusland en Oekraïne op 24 februari 2022 en de gevolgen daarvan voor (onder meer) de bouwsector, waardoor onder meer de prijzen van bouwproducten in korte tijd enorm zijn gestegen en leveringen onzeker zijn geworden, als van buiten komende omstandigheden moeten worden aangemerkt, die bij het doen van de inschrijvingen in de aanbestedingsprocedure op 29 oktober 2021 onvoorzienbaar waren.”
Volgens de voorzieningenrechter is de oorlog in Oekraïne een van buiten komende omstandigheid die onvoorzienbaar was op het moment van de aanbesteding. De voorzieningenrechter komt echter vervolgens tot de conclusie dat de betreffende regeling uit het Beschrijvend Document niet van toepassing is, aangezien tussen partijen nog geen overeenkomst tot stand is gekomen en het nog niet tot een uitvoering van het werk was gekomen. Paragraaf 44 lid 1 sub c UAV-GC 2005 is om dezelfde reden niet van toepassing op het moment van inschrijving maar pas bij totstandkoming van de overeenkomst. De voorzieningenrechter volgt Mobilis dan ook niet dat dat de financiële gevolgen van de oorlog in Oekraïne uitsluitend voor het Waterschap als opdrachtgever dienden te komen.
In de precontractuele fase kan volgens de voorzieningenrechter wel worden gevergd dat het Waterschap tot op zekere hoogte met de wens van Mobilis tot het wijzigen van de risicoregeling zou ‘meebewegen’. Van het Waterschap, dat met publieke middelen werkt, kan echter na het optreden van een onvoorziene omstandigheid niet worden verlangd dat zij de opdracht tegen elke prijs laat uitvoeren. Volgens de voorzieningenrechter mocht het Waterschap de onderhandelingen dan ook afbreken.
Slotsom
Kortom, de voorzieningenrechter oordeelt dat de prijsstijgingen als gevolg van de oorlog in Oekraïne een van buiten komende omstandigheid oplevert die onvoorzienbaar was. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de voorzieningenrechter echter niet toe, omdat de bepaling nog geen gelding had tussen partijen. Het is mogelijk dat de redenering dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid ook in het licht van paragraaf 47 UAV, paragraaf 44 UAV-GC en/of artikel 6:258 BW zal worden gevolgd door andere rechters. Vooralsnog geldt echter nog steeds dat we daarvoor toekomstige rechtspraak af zullen moeten wachten.
Heeft u nog vragen over kosten verhogende omstandigheden, prijsstijgingen en/of heeft u andere vragen over het bouwrecht? Neem dan contact op met Lotte Blum en Liz Bras.