Werkgevers en/of pensioenuitvoerders zullen op veel momenten de (gewezen) deelnemers moeten informeren over hun pensioen, zoals bij indiensttreding, de (vijf)jaarlijkse verstrekking van overzichten, ontslag en (vroeg)pensioen. Zij zullen er voor moeten zorg dragen dat deze voorlichting volledig in overeenstemming is met wat in de verhouding tussen werkgever en werknemer is afgesproken. Wordt een (gewezen) deelnemer desalniettemin verkeerd geïnformeerd, dan kan dat vervelende consequenties tot gevolg hebben. Zo zou een deelnemer onder omstandigheden bindende rechten kunnen ontlenen aan de verkeerde voorlichting. Het is dan wel zaak dat een deelnemer kan aantonen dat hij op grond van die verkeerde voorlichting onomkeerbare financiële verplichtingen is aangegaan, althans dat stelt het Gerechtshof Amsterdam in een recente uitspraak (LJN:
BU9333).
In de kwestie die bij het Gerechtshof speelde, heeft het bedrijfstakpensioenfonds Metalelektro aan een deelnemer die aan de vooravond van de ingang van zijn ouderdomspensioen stond een pensioenoverzicht verstrekt. Op een vraag van de betreffende deelnemer over dit pensioenoverzicht, heeft het pensioenfonds laten weten dat het eerder verstrekte overzicht correct is. Vervolgens heeft het pensioenfonds ruim één jaar uitkeringen verstrekt aan de deelnemer ter hoogte van de bedragen die op het pensioenoverzicht vermeld stonden. Hierna zijn de toekomstige uitkeringen door het pensioenfonds naar beneden bijgesteld, omdat de eerdere berekeningen niet juist bleken te zijn. De deelnemer is het met deze verlaging niet eens en stapt naar de rechter. Kort gezegd stelt de deelnemer zich op het standpunt dat hij erop mocht vertrouwen dat het aan hem toegekende en reeds ingegane ouderdomspensioen juist was berekend en niet zou worden verlaagd. Hij heeft, zo stelt hij in zijn algemeenheid, zijn financiële huishouding ingericht op grond van de informatie die het pensioenfonds aan hem verstrekt had.
Zowel bij de kantonrechter als het Gerechtshof wordt de deelnemer in het ongelijk gesteld. Als uitgangspunt geldt een pensioenuitkering tot het volgens het pensioenreglement vastgestelde bedrag. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken, indien betaling van de lager vastgestelde uitkering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het in dit kader gedane beroep op het gerechtvaardigd vertrouwen gaat volgens de kantonrechter en het Gerechtshof niet op. Hoewel erkend wordt dat de gedane mededelingen onjuist waren, wordt hieraan tegelijkertijd toegevoegd dat de deelnemer hierop niet mocht vertrouwen, omdat in eerdere correspondentie van het pensioenfonds verwoord stond dat de pensioenuitkeringen worden vastgesteld op grond van de pensioenreglementen. De foutieve mededelingen worden hierdoor niet aangemerkt als een omstandigheid waardoor het onaanvaardbaar zou zijn om de pensioenuitkering te verlagen.
Opmerkelijk - en niet steeds in lijn met eerdere rechtspraak - is de toevoeging van het Gerechtshof Amsterdam op laatstgenoemde overweging. Het Gerechtshof noemt namelijk dat indien de deelnemer op grond van de onjuiste mededelingen onomkeerbare financiële verplichtingen zou zijn aangegaan, een verlaging van de pensioenuitkering mogelijk wel onaanvaardbaar zou zijn geweest. In feite wordt hiermee een aanvullende voorwaarde geformuleerd, namelijk een actief handelen als vervolg op de gedane (onjuiste) mededeling. Eerder heeft ook de rechtbank Amsterdam in een andere zaak een vergelijkbare aanvullende voorwaarde gesteld (LJN: BR6170). Discutabel is of hiermee een juiste uitleg wordt gegeven aan het leerstuk van het gerechtvaardigd vertrouwen. De rechtspraktijk zal dit moeten uitwijzen; naar verwachting zal dit zeker niet de laatste zaak zijn waarin het leerstuk van het gerechtvaardigd vertrouwen in relatie tot onjuiste pensioenvoorlichting een cruciale rol speelt.
In de kwestie die bij het Gerechtshof speelde, heeft het bedrijfstakpensioenfonds Metalelektro aan een deelnemer die aan de vooravond van de ingang van zijn ouderdomspensioen stond een pensioenoverzicht verstrekt. Op een vraag van de betreffende deelnemer over dit pensioenoverzicht, heeft het pensioenfonds laten weten dat het eerder verstrekte overzicht correct is. Vervolgens heeft het pensioenfonds ruim één jaar uitkeringen verstrekt aan de deelnemer ter hoogte van de bedragen die op het pensioenoverzicht vermeld stonden. Hierna zijn de toekomstige uitkeringen door het pensioenfonds naar beneden bijgesteld, omdat de eerdere berekeningen niet juist bleken te zijn. De deelnemer is het met deze verlaging niet eens en stapt naar de rechter. Kort gezegd stelt de deelnemer zich op het standpunt dat hij erop mocht vertrouwen dat het aan hem toegekende en reeds ingegane ouderdomspensioen juist was berekend en niet zou worden verlaagd. Hij heeft, zo stelt hij in zijn algemeenheid, zijn financiële huishouding ingericht op grond van de informatie die het pensioenfonds aan hem verstrekt had.
Zowel bij de kantonrechter als het Gerechtshof wordt de deelnemer in het ongelijk gesteld. Als uitgangspunt geldt een pensioenuitkering tot het volgens het pensioenreglement vastgestelde bedrag. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken, indien betaling van de lager vastgestelde uitkering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het in dit kader gedane beroep op het gerechtvaardigd vertrouwen gaat volgens de kantonrechter en het Gerechtshof niet op. Hoewel erkend wordt dat de gedane mededelingen onjuist waren, wordt hieraan tegelijkertijd toegevoegd dat de deelnemer hierop niet mocht vertrouwen, omdat in eerdere correspondentie van het pensioenfonds verwoord stond dat de pensioenuitkeringen worden vastgesteld op grond van de pensioenreglementen. De foutieve mededelingen worden hierdoor niet aangemerkt als een omstandigheid waardoor het onaanvaardbaar zou zijn om de pensioenuitkering te verlagen.
Opmerkelijk - en niet steeds in lijn met eerdere rechtspraak - is de toevoeging van het Gerechtshof Amsterdam op laatstgenoemde overweging. Het Gerechtshof noemt namelijk dat indien de deelnemer op grond van de onjuiste mededelingen onomkeerbare financiële verplichtingen zou zijn aangegaan, een verlaging van de pensioenuitkering mogelijk wel onaanvaardbaar zou zijn geweest. In feite wordt hiermee een aanvullende voorwaarde geformuleerd, namelijk een actief handelen als vervolg op de gedane (onjuiste) mededeling. Eerder heeft ook de rechtbank Amsterdam in een andere zaak een vergelijkbare aanvullende voorwaarde gesteld (LJN: BR6170). Discutabel is of hiermee een juiste uitleg wordt gegeven aan het leerstuk van het gerechtvaardigd vertrouwen. De rechtspraktijk zal dit moeten uitwijzen; naar verwachting zal dit zeker niet de laatste zaak zijn waarin het leerstuk van het gerechtvaardigd vertrouwen in relatie tot onjuiste pensioenvoorlichting een cruciale rol speelt.
Gerelateerd
Pensioen en beloning