Voordeelstoerekening bij effectenleaseovereenkomsten

15 februari 2017, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
In een arrest van 3 februari 2017 heeft de Hoge Raad zich opnieuw uitgelaten over voordeelstoerekening (artikel 6:100 BW). Dit keer specifiek in verband met effectenleaseovereenkomsten. De rechtbank Amsterdam heeft hierover een aantal prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.Feiten en omstandighedenEen afnemer (door de Hoge Raad aangeduid als “A”) heeft met Dexia 7 effectenleaseovereenkomsten gesloten. Dexia heeft in de procedure een verklaring voor recht gevorderd dat zij ten aanzien van...
Annelijn Bloo-Kroes
Annelijn Bloo-Kroes
Advocaat - Senior
In dit artikel
In een arrest van 3 februari 2017 heeft de Hoge Raad zich opnieuw uitgelaten over voordeelstoerekening (artikel 6:100 BW). Dit keer specifiek in verband met effectenleaseovereenkomsten. De rechtbank Amsterdam heeft hierover een aantal prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.

Feiten en omstandigheden
Een afnemer (door de Hoge Raad aangeduid als “A”) heeft met Dexia 7 effectenleaseovereenkomsten gesloten. Dexia heeft in de procedure een verklaring voor recht gevorderd dat zij ten aanzien van de effectenleaseovereenkomsten aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan A verschuldigd is. A stelt zich echter op het standpunt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld bij het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten en vordert veroordeling van Dexia tot betaling van een bedrag van bijna € 5.000,--. A geeft daarbij aan dat het batig saldo dat een aantal effectenleaseovereenkomsten heeft opgeleverd en dat moet worden verrekend met de schade als gevolg van de verliesgevende overeenkomsten, eerst in mindering moet worden gebracht op de termijnen en vervolgens op de restschuld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat Dexia haar bijzondere zorgplichten ten opzichte van A heeft geschonden en daarom onrechtmatig heeft gehandeld. Ook heeft A schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en een restschuld. Voorts bestaat er volgens de rechtbank causaal verband tussen die schade en die onrechtmatige daad.

Onduidelijk is op welke wijze het batig saldo en andere voordelen uit eerdere overeenkomsten moeten worden verrekend en op dat punt wordt een aantal prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd.

Voordeelstoerekening
Bij voordeelstoerekening gaat het erom dat genoten voordelen, voor zover dat redelijk is, mede in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Daarvoor is allereerst vereist dat tussen de normschending en de voordelen een condicio sine qua non-verband bestaat, in die zin dat in de omstandigheden van dat geval sprake is van een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen.

Ook dient het met inachtneming van artikel 6:98 BW redelijk te zijn dat die voordelen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Dit alles volgt al uit een arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2016, dat eerder op onze kennispagina is besproken.

Als toerekening van een voordeel op verschillende schadeposten denkbaar is, is het verder aan de rechter om te bepalen in hoeverre het redelijk is het voordeel op een bepaalde schadepost in mindering te brengen (HR 17 december 1977, NJ 1977/351).

Toepassing in effectenleasezaken
Eerder heeft de Hoge Raad al geoordeeld dat een effectenleaseovereenkomst waarop een schadevergoedingsvordering van een afnemer betrekking heeft, voor die afnemer zowel nadeel als voordeel kan hebben opgeleverd. Daarbij kan het ook zo zijn dat een afnemer voordeel heeft behaald op andere effectenleaseproducten die hij bij de aanbieder in het kader van dezelfde of andere effectenleaseovereenkomsten heeft afgenomen. Volgens de Hoge Raad is het in beide gevallen mogelijk deze voordelen op de toe te kennen schadevergoeding in mindering te brengen, voor zover dat redelijk is.

Maar hoe moeten voordelen dan worden toegerekend volgens de Hoge Raad? De essentie is dat (i) wordt vastgesteld welke voordelen in aanmerking komen voor voordeelstoerekening en (ii) dat de som van die voordelen in mindering wordt gebracht op het nadeel, en wel (iii) volgens eenvormige regels die bepalen op welke wijze het aldus vastgestelde voordeel wordt toegerekend op twee of meer te vergoede schadeposten.

De Hoge Raad legt vervolgens stap voor stap uit hoe voordeelstoerekening moet plaatsvinden. In de kern komt het erop neer dat voordeelstoerekening plaatsvindt met inachtneming van de tijdsvolgorde waarin het nadeel voor de afnemer is ontstaan, dus eerst op de achtereenvolgende termijnen, ongeacht of zij zijn voldaan, en als laatste op de eventuele restschuld.

Verder bepaalt de Hoge Raad dat in effectenleasezaken geen voordeelstoerekening plaatsvindt op de ten tijde van de schadebegroting al verschenen wettelijke rente, omdat een aanspraak op wettelijke rente over nadeel dat bij de voordeelstoerekening tegen voordelen wegvalt, moet worden geacht niet te zijn ontstaan. Dit zou de schadeberekening te zeer compliceren. Alleen over het nadeel dat na de voordeelstoerekening resteert, kan wettelijke rente in aanmerking worden genomen. De wettelijke rente voor iedere termijn loopt vanaf de voldoening van die termijn ( HR 1 mei 2015, NJ 2015/1425). De voordeelstoerekening in effectenleasezaken wordt bemoeilijkt doordat over de verplichting van de aanbieder tot vergoeding van schade bestaande voldane termijnen, de wettelijke rente voor iedere termijn loopt vanaf de voldoening van die termijn.

In het arrest van 3 februari 2017 benadrukt de Hoge Raad dat het in effectenleasezaken gaat om veel voorkomende vermogensschade die een voortvarende afwikkeling naar uniforme maatstaven wenselijk maakt. Het is mede daarom gerechtvaardigd dat bij het toerekenen van voordelen in effectenleasezaken wordt geabstraheerd van de omstandigheden die de bijzondere situatie van de afnemer betreffen. Hieruit kan worden afgeleid dat de regels die de Hoge Raad geeft in dit arrest vooral in effectenleasezaken kunnen worden toegepast en zeker niet zonder meer in andere type kwesties.

Eigen schuld (artikel 6:101 BW)
Als een beroep op zowel een voordeelstoerekening als op eigen schuld wordt gedaan, moet eerst het beroep op voordeelstoerekening worden beoordeeld en daarna het beroep op eigen schuld. De Hoge Raad komt hiermee terug van zijn oordeel in het arrest van 29 april 2011 waarin nog was bepaald dat deze chronologie geen rol speelt in gevallen waarin het nadeel bestaande uit termijnen met toepassing van artikel 6:101 BW geheel verrekening van de afnemer blijft.

Gerelateerd