Verwijzing naar twee sets algemene voorwaarden: geen van de algemene voorwaarden toepasselijk

21 augustus 2014, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Wordt verwezen naar twee onderlinge verschillende sets van algemene voorwaarden, zonder dat – op voor de wederpartij begrijpelijke en niet onredelijke bezwarende wijze – is aangegeven of nader geregeld is welke van die sets in het gegeven geval van toepassing zijn, dan maakt geen van beide sets deel uit van de overeenkomst, zo overwoog de Hoge Raad in het arrest Visser/Avéro. In een uitspraak van 23 juli 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland dat recentelijk nog eens bevestigd.Feiten en oms...
Annelijn Bloo-Kroes
Annelijn Bloo-Kroes
Advocaat - Senior
In dit artikel
Wordt verwezen naar twee onderlinge verschillende sets van algemene voorwaarden, zonder dat – op voor de wederpartij begrijpelijke en niet onredelijke bezwarende wijze – is aangegeven of nader geregeld is welke van die sets in het gegeven geval van toepassing zijn, dan maakt geen van beide sets deel uit van de overeenkomst, zo overwoog de Hoge Raad in het arrest Visser/Avéro. In een uitspraak van 23 juli 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland dat recentelijk nog eens bevestigd.

Feiten en omstandigheden

Op het terrein van OBM lag in een loods een partij strooizout van A opgeslagen. A is op 23 januari 2013 failliet verklaard. De partij zout was in opdracht van A door OBM gelost van een schip en daarna eerst buiten op het terrein van A opgeslagen. In opdracht van A is de partij zout vervolgens in de loods van OBM opgeslagen. Deze opdracht is door OBM aan A bevestigd in een fax waarin een verwijzing staat naar algemene voorwaarden die OBM op de overeenkomst van toepassing heeft verklaard:

Op de door OBM verrichte stuwadoorswerkzaamheden zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden van de Vereniging van Rotterdamse Stuwadoors gedeponeerd ter Griffie van de (…). Op alle overige door OBM verrichte werkzaamheden zijn van toepassing de Nederlandse Expeditie voorwaarden, (…), geponeerd ter Griffie (…).

Geschil

Na het faillissement van A ontstaat tussen OBM en de curator van A een geschil.

OBM stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse Expeditie voorwaarden (Fenexvoorwaarden) toepasselijk zijn, omdat de opslag van het zout geen stuwadoorswerkzaamheid is en daarom de Stuwadoorsvoorwaarden niet toepasselijk zijn. Op grond van de Fenexvoorwaarden is OBM vuistpandhouder van de partij zout, waardoor zij recht heeft op de netto-opbrengst van de verkoop van het zout.

Volgens de curator is geen sprake van het door OBM gestelde pandrecht, omdat de algemene voorwaarden waarnaar OBM heeft verwezen geen onderdeel zijn geworden van de overeenkomst tussen A en OBM. Volgens de curator is niet duidelijk gemaakt welke set algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing is.

Rechtbank

De rechtbank overweegt dat de sets algemene voorwaarden van elkaar verschillen en niet gelijkluidend zijn zoals OBM had aangevoerd. Hieruit volgt dat het ten tijde van het totstandkoming van de overeenkomst voor A van belang was dat zij wist welke van de algemene voorwaarden van toepassing zouden zijn.

De rechtbank is verder van oordeel dat in het algemene spraakgebruik onder het begrip stuwadoorswerkzaamheden ook de door de stuwadoor uitgevoerde opslagwerkzaamheden die niet voortvloeien uit of voorafgaan aan het laden en lossen worden verstaan. Hoewel OBM had opgeworpen dat binnen de branche duidelijk was dat in het geval van opslag na opslag geen sprake is van stuwadoorswerkzaamheden, heeft ze niet gemotiveerd weersproken dat A ten tijde van het aangaan van de overeenkomst onervaren was binnen de stuwadoorsbranche. OBM had er daarom rekening mee moeten houden dat A het begrip stuwadoorswerkzaamheden zou uitleggen naar het algemene spraakgebruik. OBM had er daarom niet op mogen vertrouwen dat A zou begrijpen dat de opslag in de loods van OBM, nadat het zout eerst van een schip was gelost door OBM en buiten was opgeslagen, niet meer zou kwalificeren als stuwadoorswerkzaamheden.

Daarnaast weegt de rechtbank nog mee dat in de Fenexvoorwaarden is bepaald dat de Stuwadoorsvoorwaarden (mede) van toepassing zijn. Hierdoor is voor A niet op begrijpelijke en niet onredelijk bezwarende bewijzen aangegeven dat op de overeenkomst tot opslag in de loods niet de Stuwadoorsvoorwaarden, maar de Fenexvoorwaarden van toepassing zijn.

Conclusie

Bij de totstandkoming van de overeenkomst was voor A niet op begrijpelijke en niet onredelijk bezwarende wijze aangegeven welke van de twee sets algemene voorwaarden deel uitmaakten van de overeenkomst. Zowel de Stuwadoorsvoorwaarden als de Fenexvoorwaarden zijn daarom niet toepasselijk.

Gerelateerd