Verrekening arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met letselschadevergoeding

17 juni 2024, laatst geüpdatet 18 september 2024
Op 3 juni 2024 is een beschikking van de rechtbank Limburg gepubliceerd (ECLI:NL:RBLIM:2024:1878), waarin de rechtbank oordeelt dat uitkeringen onder een door de benadeelde afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering mogen worden verrekend met de letselschadevergoeding. De rechtbank acht een ‘alles-of-niets-benadering’ in de gegeven omstandigheden niet redelijk, en komt tot de slotsom dat 50% van de uitkeringen als voordeel dient te worden verrekend. Op het te verrekenen bedrag dient 50% van de door de benadeelde betaalde premies in mindering te worden gebracht.
In dit artikel

Feiten en omstandigheden

Op 18 november 2015 is verzoekster betrokken geraakt bij een verkeersongeval toen zij op rondreis was door Mexico. Daarbij is de bus waarin verzoekster zat tegen een langs de weg geparkeerde vrachtwagen gebotst. Verzoekster heeft daarbij meervoudig letsel opgelopen, als gevolg waarvan zij arbeidsongeschikt is geraakt.

De reisorganisatie waar verzoekster de rondreis bij had geboekt was ten tijde van het ongeval verzekerd bij Amlin. Amlin heeft aansprakelijkheid erkend voor de door verzoekster als gevolg van het ongeval geleden schade.

Verzoekster heeft voor het ongeval (op 1 juni 2009) een arbeidsongeschiktheidsverzekering (‘AOV’) afgesloten bij Movir, onder welke verzekering zij na het ongeval uitkeringen ontvangt op basis van een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%.

Oordeel rechtbank

Verzoekster verzoekt de rechtbank primair te bepalen dat de AOV niet als voordeel dient te worden verrekend ex artikel 6:100 BW in het kader van het bepalen van het verlies verdienvermogen. Subsidiair verzoekt zij de rechtbank te bepalen dat maximaal 50% van de AOV als voordeel dient te worden verrekend met verrekening van de AOV-premies en meer subsidiair dat de AOV-premies vanaf het jaar van aanvraag (in 2009) in mindering dienen te worden gebracht op het verrekende voordeel.

Karakter van de AOV

De rechtbank oordeelt dat de AOV in kwestie overwegend een sommenverzekering betreft, hetgeen tussen partijen ook niet ter discussie stond. De rechtbank overweegt daartoe dat (1) het inkomen van verzoekster slechts bij het aangaan van de verzekering een rol heeft gespeeld en (2) uit de polisvoorwaarden blijkt dat voor de bepaling van de (hoogte van de) uitkering die de verzekerde bij arbeidsongeschiktheid ontvangt enkel de mate van arbeidsongeschiktheid en het verzekerde dagbedrag relevant zijn. Dat sprake is van een periodieke uitkering (in casu jaarlijks), maakt dat in de AOV ook (weliswaar ondergeschikt) een schadeverzekeringsaspect tot uiting komt.

Voordeelsverrekening?

In artikel 6:100 BW is bepaald dat indien een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel oplevert, dit voordeel, voor zover dat redelijk is, bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht.

1) Een zelfde gebeurtenis

De rechtbank oordeelt dat een condicio sine qua non-verband bestaat tussen de normschending en de gestelde voordelen. Immers, als gevolg van het ongeval is verzoekster arbeidsongeschikt geraakt, waardoor zij de uitkering uit de AOV ontvangt.

2) Redelijkheid

De rechtbank schetst vervolgens het kader van de beoordeling of het redelijk is om een voordeel op de schadevergoeding in mindering te brengen.

De rechter komt een ruime beoordelingsvrijheid toe bij zijn beslissing of het redelijk is om een voordeel op de schadevergoeding in mindering te brengen (Parlementaire geschiedenis BW boek 6 1981, p. 348). Het redelijkheidscriterium van artikel 6:100 BW dient te worden ingevuld met de in artikel 6:98 BW besloten maatstaf (Hoge Raad van 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, NJ 2017/262 (Tennet/ABB)).

In het arrest IBC/Derkx (Hoge Raad 28 november 1969, ECLI:NL:HR:1969:AC4973) oordeelt de Hoge Raad dat indien een sommenverzekering is afgesloten door de benadeelde zelf, als uitgangspunt geldt dat de sommenverzekering de aansprakelijke persoon niet aangaat. Hieraan mag echter niet de conclusie worden verbonden dat in geval van een sommenverzekering (per definitie) geen voordeelstoerekening aan de orde is (Hoge Raad 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808 (Verhaeg/Jenniskens)).

De rechtbank vervolgt met een toetsing aan de gezichtspunten uit het Verhaeg/Jenniskens arrest (Hoge Raad 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808). Toetsing aan de gezichtspunten wijst in beginsel in de richting dat voordeelstoerekening in de onderhavige kwestie niet redelijk is. Het betreft immers een AOV die in overwegende mate als sommenverzekering karakteriseert en die door verzoekster zelf is afgesloten en betaald (gezichtspunten b, c en d). Voorts is de in het geding zijnde aansprakelijkheid gedekt door een verzekering (gezichtspunt e).

Verrekening kan desondanks toch redelijk zijn (vgl. Hoge Raad 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808). Het ligt dan op de weg van de partij die zich beroept op verrekening, argumenten aan te dragen die maken dat verrekening toch redelijk is. Amlin heeft erop gewezen dat (1) sprake is van een periodieke uitkering om inkomensderving op te vangen, waarbij (2) de AOV-uitkeringen bij uitblijven van voordeelsverrekening zullen leiden tot een zeer omvangrijke overcompensatie en (3) de reisorganisatie zelf geen schuld heeft aan het ongeval maar als reisorganisator is aangesproken op risicoaansprakelijkheid.

De rechtbank oordeelt dat niet verrekening van de AOV-uitkeringen in dit specifieke geval niet redelijk is, zodat voordeeltoerekening hier op zijn plaats is. De rechtbank wijst daartoe allereerst op de parlementaire geschiedenis waaruit volgt dat de wetgever bij de beantwoording van de vraag of verrekening op zijn plaats is, als factor van bijzonder gewicht heeft aangemerkt de mate waarin de betrokken sommenverzekering voorziet in een periodieke uitkering ter compensatie van inkomstenderving (Parlementaire geschiedenis (inv, 3, 5 en 6), p. 1308 en 1309). De achterliggende gedachte daarvan is dat het voorkomen dat de benadeelde twee keer een vergoeding van dezelfde schade ontvangt onder omstandigheden zwaarder kan wegen dan het feit dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van toerekening profiteert.

In de onderhavige kwestie hadden de AOV-uitkeringen een dermate grote omvang dat verzoekster jaarlijks € 46.000,-- meer ontvangt dan zij zou hebben verdiend het ongeval weggedacht. Zonder voordeelsverrekening zou dan ook sprake zijn van een aanzienlijke mate van overcompensatie.

De rechtbank oordeelt dat een evenwicht dient te worden gezocht tussen enerzijds het uitgangspunt dat het in beginsel niet redelijk is dat de aansprakelijkheidsverzekeraar profiteert van toerekening en anderzijds het uitgangspunt dat voorkomen dient te worden dat de benadeelde twee keer vergoeding van dezelfde schade ontvangt. De rechtbank acht het dan ook redelijk 50% van de AOV-uitkeringen als voordeel te verrekenen en 50% van de betaalde premies over de jaren 2014 en 2015 (de jaren dat verzoekster behoudens het ongeval geen uitkering heeft ontvangen) in mindering te brengen op het verrekende voordeel.

Belang voor de (rechts)praktijk

In de (rechts)praktijk wordt meer dan eens onder, verwijzing naar het Verhaeg/Jenniskens arrest, betoogd dat verrekening van een sommenverzekering is uitgesloten (c.q. niet redelijk is). Zoals helder volgt uit het oordeel van de rechtbank, kan verrekening onder de omstandigheden van het geval redelijk zijn, ondanks dat toetsing aan de gezichtspunten uit het Verhaeg/Jenniskens arrest een andere richting uitwijst. De Hoge Raad heeft immers ook ‘enkel’ gezichtspunten geformuleerd en geen hard toetsingskader. Dat geen sprake is van een harde maatstaf, is ook in lijn met de ruime beoordelingsvrijheid die in dit kader aan de rechter toekomt.

Evenals de rechtbank in de onderhavige zaak heeft geoordeeld, lijkt verrekening met name redelijk bij periodieke uitkeringen met de strekking om inkomensderving op te vangen. In die situatie ontvangt de betrokkene zonder verrekening immers tweemaal een vergoeding van dezelfde schade.

Tot slot. De uitspraak van de rechtbank Limburg is de tweede (gepubliceerde) uitspraak waarin de rechtbank niet kiest voor een 'alles-of-niets benadering' en gaat voor een middenweg van 50% verrekening van de AOV-uitkeringen en betaalde premies (vgl. Rechtbank Rotterdam 21 november 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:9588).

Gerelateerd