Een koper verkrijgt in november 2011 de eigendom van een perceel grond. Hij betaalt via de notaris 6% overdrachtsbelasting, maar tekent meteen bezwaar aan bij de Belastinginspecteur. De koper is van mening dat op de verkrijging van het perceel grond,welke bestemd is voor de bouw van een woning, het verlaagde tarief van 2% van toepassing is, aangezien het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 1 juli 2011 (
BLKB 2011/1290M) naar zijn mening van overeenkomstige toepassing is.
Verlaging overdrachtsbelasting
In het besluit van 1 juli 2011 is, vooruitlopend op een wetswijziging van artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, goedgekeurd dat ter bevordering van het eigenwoningbezit en om het vertrouwen in de woningmarkt te versterken, met ingang van 15 juni 2011 de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van een woning (tijdelijk) is verlaagd naar 2%. Het verlaagde tarief geldt volgens voormeld besluit niet voor een perceel grond bestemd voor woningbouw. Hierop is door de Belastingdienst een uitzondering gemaakt bij de verkrijging van een woning in aanbouw, indien de fundering al is aangebracht.
Discriminatie
De koper stelt zich op het standpunt dat het gelijkheidsbeginsel en de discriminatieverboden zijn geschonden. De Inspecteur wijst het bezwaar af, waarna de koper zich wendt tot de rechtbank, die het beroep van koper ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de besluitgever de verkrijging van bouwgrond heeft kunnen uitsluiten van toepassing van het verlaagde tarief zonder daarmee het gelijkheidsbeginsel te schenden. De rechtbank acht het verbod van discriminatie (artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) niet geschonden. De koper stelt beroep in cassatie in. De Hoge Raad oordeelt dat de wetgever genoodzaakt was het begrip woning af te bakenen. De wetgever heeft ervoor gekozen grond bestemd voor woningbouw uit te sluiten van het begrip woning en heeft bepaald dat het verlaagde tarief pas mogelijk is indien de fundering is aangebracht ten tijde van de verkrijging. Dit is volgens de Hoge Raad een objectief en praktisch uitvoerbaar criterium, waarmee de wetgever zijn beoordelingsmarge niet heeft overschreden. De Hoge Raad is het dan ook eens met de rechtbank.
In vervolg op voormeld besluit is aan artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer een tweede lid toegevoegd waarin (onder andere) is geregeld dat voor de verkrijging van een woning het tarief 2% bedraagt. Aan deze bepaling, die op 1 januari 2012 in werking is getreden, is terugwerkende kracht verleend tot 15 juni 2011. In de Memorie van Toelichting is vermeld dat de maatregel ook geldt voor een woning in aanbouw en dat daarvan sprake is als de fundering is aangebracht. Grond bestemd voor woningbouw is volgens deze toelichting niet aan te merken als woning.
Verlaging overdrachtsbelasting
In het besluit van 1 juli 2011 is, vooruitlopend op een wetswijziging van artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, goedgekeurd dat ter bevordering van het eigenwoningbezit en om het vertrouwen in de woningmarkt te versterken, met ingang van 15 juni 2011 de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van een woning (tijdelijk) is verlaagd naar 2%. Het verlaagde tarief geldt volgens voormeld besluit niet voor een perceel grond bestemd voor woningbouw. Hierop is door de Belastingdienst een uitzondering gemaakt bij de verkrijging van een woning in aanbouw, indien de fundering al is aangebracht.
Discriminatie
De koper stelt zich op het standpunt dat het gelijkheidsbeginsel en de discriminatieverboden zijn geschonden. De Inspecteur wijst het bezwaar af, waarna de koper zich wendt tot de rechtbank, die het beroep van koper ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de besluitgever de verkrijging van bouwgrond heeft kunnen uitsluiten van toepassing van het verlaagde tarief zonder daarmee het gelijkheidsbeginsel te schenden. De rechtbank acht het verbod van discriminatie (artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) niet geschonden. De koper stelt beroep in cassatie in. De Hoge Raad oordeelt dat de wetgever genoodzaakt was het begrip woning af te bakenen. De wetgever heeft ervoor gekozen grond bestemd voor woningbouw uit te sluiten van het begrip woning en heeft bepaald dat het verlaagde tarief pas mogelijk is indien de fundering is aangebracht ten tijde van de verkrijging. Dit is volgens de Hoge Raad een objectief en praktisch uitvoerbaar criterium, waarmee de wetgever zijn beoordelingsmarge niet heeft overschreden. De Hoge Raad is het dan ook eens met de rechtbank.
In vervolg op voormeld besluit is aan artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer een tweede lid toegevoegd waarin (onder andere) is geregeld dat voor de verkrijging van een woning het tarief 2% bedraagt. Aan deze bepaling, die op 1 januari 2012 in werking is getreden, is terugwerkende kracht verleend tot 15 juni 2011. In de Memorie van Toelichting is vermeld dat de maatregel ook geldt voor een woning in aanbouw en dat daarvan sprake is als de fundering is aangebracht. Grond bestemd voor woningbouw is volgens deze toelichting niet aan te merken als woning.
Gerelateerd
Koop en huur