Vergoeding voor het verrichten van Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB) leidt niet tot staatssteunprobleem

8 mei 2017, laatst geüpdatet 11 september 2024
Op 1 april 2017 is een subsidieregeling van de Minister van VWS voor het verrichten van de niet-invasieve prenatale test (NIP Test) in werking getreden. Op basis van de subsidieregeling wordt het merendeel van de kosten van de NIP Test voor zwangere vrouwen vergoed, mits zij hem afnemen van een universitair medisch centrum. De (voorzieningen)rechter van de rechtbank Den Haag heeft in een vonnis van 26 januari 2016 geoordeeld dat de subsidieregeling staatssteun oplevert maar desondanks niet is...
Sjaak van der Heul 
Sjaak van der Heul 
Advocaat - Senior
In dit artikel
Op 1 april 2017 is een subsidieregeling van de Minister van VWS voor het verrichten van de niet-invasieve prenatale test (NIP Test) in werking getreden. Op basis van de subsidieregeling wordt het merendeel van de kosten van de NIP Test voor zwangere vrouwen vergoed, mits zij hem afnemen van een universitair medisch centrum. De (voorzieningen)rechter van de rechtbank Den Haag heeft in een vonnis van 26 januari 2016 geoordeeld dat de subsidieregeling staatssteun oplevert maar desondanks niet is verboden. De subsidieregeling kan profiteren van de uitzondering op het staatssteunverbod die is geformuleerd in het DAEB Vrijstellingsbesluit.

Het geschil

Het kort geding was aangespannen door Gendia, een Belgische aanbieder van de NIP test. Gendia biedt de NIP test (in België) aan voor een bedrag van EUR 590,--. Met behulp van de subsidieregeling kunnen universitair medisch centra de NIP test aan zwangere vrouwen in Nederland aanbieden voor EUR 175,--. Omdat zij geen universitair medisch centrum is, komt Gendia niet in aanmerking voor subsidie en ondervindt zij in Nederland concurrentienadeel ten opzichte van universitair medisch centra.

Niet in geschil is dat subsidieregeling staatssteun oplevert. Gendia stelt zich op het standpunt dat de subsidieregeling niet kan profiteren van de uitzondering op het staatssteunverbod die voortvloeit uit het DAEB-Vrijstellingsbesluit. Naar het oordeel van Gendia kan een dienst uitsluitend als DAEB worden aangewezen als sprake is van marktfalen (en de dienst dus niet wordt aangeboden door marktpartijen). In dit geval is daarvan geen sprake want Gendia biedt de NIP test al tegen marktvoorwaarden (in België) aan. De Minister van VWS heeft volgens Gendia dus onterecht een beroep gedaan op het DAEB-Vrijstellingsbesluit.

Oordeel voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter verwerpt het betoog van Gendia. Op basis van vaste jurisprudentie en het DAEB-Vrijstellingsbesluit, heeft de lidstaat Nederland veel beoordelingsvrijheid om een dienst (zoals het aanbieden van de NIP test) al dan niet te kwalificeren als DAEB. Het feit dat particuliere partijen al in een dienst voorzien, staat er volgens de voorzieningenrechter niet altijd aan in de weg dat deze (desondanks) door de lidstaat wordt aangewezen als DAEB. Onder verwijzing naar de Mededeling DAEB van de Europese Commissie oordeelt de voorzieningenrechter dat daarvan ook sprake kan zijn als deze niet op bevredigende wijze wordt aangeboden door de markt, bijvoorbeeld omdat de prijs te hoog is. In dit geval heeft de Minister van VWS voldoende gemotiveerd dat de subsidie nodig is voor het creëren van (i) gelijke toegang voor vrouwen uit verschillende inkomensgroepen tot de NIP test, en (ii) keuzevrijheid tussen de verschillende beschikbare testen (combinatietest / NIP test). Ook aan de overige voorwaarden uit het DAEB-Vrijstellingsbesluit is volgens de voorzieningenrechter voldaan:

  • De Universitair medisch centra zijn daadwerkelijk met de uitvoering van een DAEB belast;

  • Het compensatiemechanisme is in de subsidieregeling beschreven,

  • De parameters voor berekening, monitoring en herziening van de compensatie zijn vermeld, en

  • De subsidie bevat een regeling om overcompensatie te voorkomen.


De voorzieningenrechter wijst de vordering van Gendia af om alle werkzaamheden ten behoeve van de subsidieregeling te staken.

Conclusie en advies

Voor (decentrale) overheden bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter dat zij ruime beleidsvrijheid hebben bij het aanwijzen van DAEB; ieder ontbreken van een marktoplossing is geen voorwaarde voor toepasselijkheid van het DAEB-Vrijstellingsbesluit. Overheden kunnen daardoor (min of meer) naar eigen inzicht een beroep doen op het DAEB-Vrijstellingbesluit.

De bedragen aan staatssteun die (rechtmatig) op grond van het DAEB-Vrijstellingsbesluit kunnen worden verleend, zijn substantieel. Zo geldt in beginsel een maximumbedrag van EUR 15 miljoen per jaar aan ondernemingen die met de uitvoering van een DAEB zijn belast (mits werkzaam buiten de vervoerssector). Veel decentrale overheden zullen niet over zulke budgetten beschikken. Voor ondernemingen in de gezondheidszorgsector die met de uitvoering van een DAEB zijn belast, is zelfs helemaal geen limiet gesteld aan de omvang van de compensatie.

Voorzichtigheid blijft echter geboden. Het DAEB-Vrijstellingsbesluit is namelijk (ongeacht de omvang van de compensatie) uitsluitend van toepassing als aan alle (materiele en formele) vereisten is voldaan voordat de steunmaatregel in werking treedt. Gebeurt dat niet dan bestaat het risico dat de verleende compensatie voor de DAEB alsnog bij de begunstigde moet worden teruggevorderd. Het is dus zaak om staatssteun op grond van het DAEB-Vrijstellingsbesluit zorgvuldig voor te bereiden.