Verbouwing en splitsing leidde niet tot vervaardiging nieuwe onroerende zaak

9 oktober 2012, laatst geüpdatet 16 september 2024
De Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad heeft een conclusie geschreven in een zaak, waarin de vraag is of door een verbouwing en splitsing in appartementsrechten van een pand een nieuw vervaardigde onroerende zaak is ontstaan.De feiten in deze zaak zijn als volgt: een pand, dat geheel in gebruik was als kantoorgebouw, is verbouwd. Bij deze verbouwing zijn op de bovenverdiepingen van het gebouw vier woonappartementen gecreëerd, terwijl de begane grond kantoorruimte is gebleven. Vervolgens is het...
John Wijnmaalen 
John Wijnmaalen 
Notaris - Partner
In dit artikel
De Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad heeft een conclusie geschreven in een zaak, waarin de vraag is of door een verbouwing en splitsing in appartementsrechten van een pand een nieuw vervaardigde onroerende zaak is ontstaan.

De feiten in deze zaak zijn als volgt: een pand, dat geheel in gebruik was als kantoorgebouw, is verbouwd. Bij deze verbouwing zijn op de bovenverdiepingen van het gebouw vier woonappartementen gecreëerd, terwijl de begane grond kantoorruimte is gebleven. Vervolgens is het pand gesplitst in appartementsrechten.
De appartementen zijn verkocht en geleverd aan particulieren, waarbij een geschil is ontstaan over de vraag of deze leveringen zijn vrijgesteld van omzetbelasting of juist niet. De rechtbank oordeelde dat door de verbouwing van het pand een nieuwe onroerende zaak is vervaardigd. Hierdoor zouden de leveringen van de appartementen belast zijn met omzetbelasting, aangezien de levering van een nieuwe onroerende zaak vóór, op of uiterlijk twee jaar na het tijdstip van de eerste ingebruikneming van deze zaak, is belast met omzetbelasting.

Tegen de uitspraak van de rechtbank is hoger beroep ingesteld en het hof oordeelde juist, dat de verbouwing van het pand niet tot de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak heeft geleid. Daardoor zouden de leveringen van de appartementen zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting. Het hof verwees daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 november 2010, waarin de Hoge Raad oordeelde dat slechts sprake is van vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak als door de uitgevoerde werkzaamheden “in wezen nieuwbouw” heeft plaatsgevonden. Volgens het hof hadden met de verbouwing van het pand in casu geen ingrepen plaatsgevonden die van zodanige aard waren, dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden, onder meer aangezien de bestaande vloeren, plafonds en dikke muren in het pand zijn gehandhaafd. De indeling van het pand is door de verbouwing dus niet ingrijpend gewijzigd.

Tegen de uitspraak van het hof is cassatie ingesteld en naar aanleiding daarvan heeft de Advocaat-Generaal haar conclusie geschreven. De Advocaat-Generaal constateert dat de Hoge Raad de term “in wezen nieuwbouw” ook hanteert in bepaalde zaken, die betrekking hebben op de Inkomstenbelasting, waarbij deze term wordt gebruikt om te bepalen of in een bepaald geval sprake is van een radicale verbouwing. De Advocaat-Generaal meent daarbij, dat om te kunnen spreken van een dergelijke radicale verbouwing, er bouwtechnische ingrepen dienen te hebben plaatsgevonden die zodanig ingrijpend zijn dat de bouwkundige identiteit van het (oorspronkelijke) gebouw door die ingrepen onherkenbaar is gewijzigd. Zij voegt daar nog aan toe, dat zij aanneemt dat de bouwkundige identiteit van een pand niet wijzigt zonder dat het uiterlijk van het pand wijzigt.

Vervolgens gaat de Advocaat-Generaal dan ook nog in op de vraag: van welke onroerende zaak dient te worden bezien of dit een nieuw vervaardigde onroerende zaak is? Moet je dan kijken naar het gehele pand of naar een (individueel) appartement? Om deze vraag te beantwoorden moeten volgens haar drie deelvragen worden beantwoord, te weten:

a) zijn de appartementen in het pand fysiek gescheiden?
b) zijn de appartementen in het pand aan te merken als zelfstandige bouwwerken?
c) lenen de appartementen in het pand zich voor afzonderlijke exploitatie?

Slechts als het antwoord op alle drie vragen bevestigend is, dient van elk appartement apart te worden beoordeeld of het een nieuw vervaardigde onroerende zaak is. Zij concludeert dat in casu naar het gehele pand moet worden gekeken, omdat de appartementen in het pand niet kunnen worden aangemerkt als zelfstandige bouwwerken. De (individuele) appartementen in dat pand volgen dus het regime dat voor het gehele pand geldt. En met betrekking tot dat (gehele) pand is zij van mening dat de uitspraak van het hof niet onjuist is.

De Advocaat-Generaal concludeert dan ook dat het cassatieberoep ongegrond moet worden verklaard.

Gerelateerd

Verhuurders opgelet! De Wet betaalbare huur is in werking getreden

In een eerder artikel informeerden we u over de hoofdlijnen van de Wet betaalbare huur die vanaf 1 juli 2024 in werking is getreden. Deze wet heeft als doel de...

Advies aan de Hoge Raad dat huurprijswijzigingsbeding niet oneerlijk is

Er gloort licht voor verhuurders! Enige tijd geleden heeft de rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over de indexatiebedingen in...

Tijdelijke huurovereenkomsten afgeschaft behalve voor deze groepen

Per 1 juli 2024 is de Wet vaste huurcontracten en het daarbij behorende Besluit specifieke groepen tijdelijke huurovereenkomsten in werking getreden. Daarmee...

Wet betaalbare huur aangenomen en van kracht vanaf 1 juli 2024!

Op 25 juni 2024 heeft ook de Eerste Kamer ingestemd met de Wet betaalbare huur. Daarmee is de inwerkingtreding van de wet op 1 juli 2024 een feit. De gevolgen...

Regeling tegemoetkoming herplaatsing flexwoningen 2024–2029

Flexwoningen bieden een snelle oplossing voor het woningtekort in Nederland. Het tijdelijke karakter maakt investeerders echter huiverig vanwege onzekerheid...

Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over oneerlijk (proces)kostenbeding

Eerder schreven we u al over de mogelijke gevolgen van de uitspraken waarin werd geoordeeld dat de overeengekomen huurverhogingsbedingen bij woonruimte...
No posts found