Valt voorwaardelijk opzet onder het opzetbegrip van artikel 7:941 lid 5 BW?

1 februari 2019, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
In de literatuur en rechtspraak bestaat verdeeldheid over de vraag of voorwaardelijk opzet valt onder het opzetbegrip van artikel 7:941 lid 5 BW. In haar vonnis van 26 september 2018 (ECLI:NL:RBNNE:2018:5056) oordeelt de Rechtbank Noord-Nederland dat onder opzet tot misleiding in de zin van artikel 7:941 lid 5 BW ook voorwaardelijk opzet moet worden begrepen.
Frank van Toorn 
Frank van Toorn 
Advocaat - Senior
In dit artikel

Inleiding

In de literatuur en rechtspraak bestaat verdeeldheid over de vraag of voorwaardelijk opzet valt onder het opzetbegrip van artikel 7:941 lid 5 BW. In haar vonnis van 26 september 2018 (ECLI:NL:RBNNE:2018:5056) oordeelt de Rechtbank Noord-Nederland dat onder opzet tot misleiding in de zin van artikel 7:941 lid 5 BW ook voorwaardelijk opzet moet worden begrepen. Hieronder ga ik allereerst in op de verschillende opvattingen die in de literatuur en rechtspraak worden gehuldigd omtrent de reikwijdte van het opzetbegrip van artikel 7:941 lid 5 BW. Vervolgens bespreek ik hoe de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland zich daartoe verhoudt.

Verdeeldheid in de literatuur en rechtspraak

Ingevolge artikel 7:941 lid 5 BW vervalt het recht op verzekeringsuitkering indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde de medewerkingsplicht van artikel 7:941 lid 1 en 2 BW niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. De vraag rijst wat dient te worden verstaan onder het begrip opzet tot misleiding. Dient dit begrip restrictief te worden opgevat in de zin dat daaronder enkel valt opzet als oogmerk (willens en wetens handelen waarbij de gevolgen zijn beoogd)? Of verdient een ruime uitleg de voorkeur inhoudende dat onder opzet ook voorwaardelijk opzet (het zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden) dient te worden verstaan?

In de literatuur en rechtspraak staan grofweg twee opvattingen tegenover elkaar. Aan de ene kant staat de ruime opvatting van Hendrikse. Volgens Hendrikse dient onder opzet ex artikel 7:941 lid 5 BW ook voorwaardelijk opzet te worden begrepen. Zo meent Hendrikse dat voor de uitleg van het begrip opzet in het schadeverzekeringsrecht dient te worden aangesloten bij de strafrechtelijke karakterisering daarvan. Onder het strafrechtelijke opzetbegrip valt ook voorwaardelijk opzet. Nu bij strafrechtelijke sancties een beroep op voorwaardelijk opzet is toegestaan om opzet te bewijzen zou dit bij de minder ingrijpende privaatrechtelijke verval-van-recht-sanctie ook mogelijk moeten zijn, aldus Hendrikse (M.L. Hendrikse, 'Fraude bij de vaststelling van de uitkering van een (handels)verzekering', NTHR 2018/2, p. 77-84). Hendrikse is dan ook van mening dat bij de invulling van het opzetbegrip van artikel 7:941 lid 5 BW aansluiting dient te worden gezocht bij de ruime uitleg van het opzetbegrip in artikel 7:952 BW (M.L. Hendrikse, Privaatrechtelijke aspecten van verzekeringsfraude, Deventer: Kluwer 2013, 4.5.1.3). Onder opzet in de zin van artikel 7:952 BW (verzekeringsrechtelijke eigen schuld) vallen alle opzetgradaties, te weten: opzet als oogmerk, opzet als zekerheidsbewustzijn en voorwaardelijk opzet.

In lijn met de opvatting van Hendrikse gaat de Geschillencommissie Kifid er in diverse uitspraken vanuit dat onder het opzetbegrip van artikel 7:941 lid 5 BW tevens voorwaardelijk opzet valt (zie bijvoorbeeld GC Kifid 2010/59, GC Kifid 2010/200 en GC Kifid 2011/5).

Tegenover de ruime opvatting van Hendrikse staat de restrictieve opvatting van Wansink. Wansink meent dat voor de uitleg van het begrip opzet tot misleiding van artikel 7:941 lid 5 BW aansluiting dient te worden gezocht bij de uitleg van het wilsgebrek bedrog (artikel 3:44 BW). Volgens Wansink heeft het wilsgebrek bedrog enkel betrekking op opzet als oogmerk en niet tevens op voorwaardelijk opzet, zodat aansluiting bij artikel 3:44 BW maakt dat onder het opzetbegrip van artikel 7:941 lid 5 BW alleen opzet als oogmerk valt en dus niet ook voorwaardelijk opzet. Voorts wijst Wansink erop dat de vergaande gevolgen die een verzekeraar aan een (geslaagd) beroep op een handelen met opzet tot misleiding kan verbinden een restrictieve uitleg van het opzetbegrip van artikel 7:941 lid 5 BW rechtvaardigt (J.H. Wansink, 'Het KIFID en vervalbedingen: verval van recht of recht in verval?', AV&S 2011/17, p. 164-166).

In navolging van Wansink zijn er verschillende uitspraken gewezen waarin is geoordeeld dat opzet tot misleiding in de zin van artikel 7:941 lid 5 BW niet mede voorwaardelijk opzet omvat (Rechtbank Gelderland 12 juli 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4196, r.o. 3.16-3.17; Rechtbank Den Haag 2 maart 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:2370, r.o. 4.15 en Hof Arnhem-Leeuwarden 9 april 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6761, r.o. 4.14).

De Rechtbank Noord-Nederland opteert voor de opvatting van Hendrikse

Het oordeel van de Rechtbank Noord-Nederland is helder: onder het opzetbegrip van artikel 7:941 lid 5 BW valt ook voorwaardelijk opzet. Daartoe overweegt de rechtbank in r.o. 2.9.3 dat voor de uitleg van het begrip opzet tot misleiding in artikel 7:941 lid 5 BW aansluiting moet worden gezocht bij artikel 7:952 BW. De rechtbank verwijst daarbij expliciet naar de opvatting van Hendrikse. De door de rechtbank gepropageerde aansluiting bij artikel 7:952 BW brengt met zich mee dat ook voor het begrip opzet tot misleiding een ruime uitleg dient te worden gehanteerd, zodat voorwaardelijk opzet is inbegrepen. Voorts wijst de rechtbank aansluiting bij artikel 3:44 BW (de opvatting van Wansink) nadrukkelijk van de hand.

Gedaagde heeft in de procedure het standpunt ingenomen dat aansluiting moet worden gezocht bij artikel 7:930 lid 5 BW. In dat kader wijst gedaagde op het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:507). Uit r.o. 3.3.3 van dit arrest kan worden afgeleid dat opzet in de zin van artikel 7:930 lid 5 BW enkel opzet als oogmerk behelst en niet tevens voorwaardelijk opzet. De rechtbank volgt het standpunt van gedaagde echter niet. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aansluiting bij artikel 7:952 BW meer voor de hand dan bij artikel 7:930 lid 5 BW omdat het bij zowel artikel 7:952 BW als 7:941 lid 5 BW gaat om de situatie dat het risico waarvoor de verzekering is afgesloten is verwezenlijkt en niet, zoals bij artikel 7:930 BW, om de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst.

Conclusie

In de literatuur en rechtspraak bestaat een diffuus beeld over de reikwijdte van het opzetbegrip van artikel 7:941 lid 5 BW. Het is interessant om te volgen hoe de rechtspraak zich op dit punt verder ontwikkelt.

Gerelateerd