Rechtbank Rotterdam
Net als in de overige twee zaken - van 12 mei jl. (zie mijn blog) en van 6 augustus jl. (zie mijn post) - ging het in deze zaak wederom om een werknemer die werkzaam was als chauffeur. Op zijn arbeidsovereenkomst was de cao Beroepsgoederenvervoer van toepassing. De werknemer was al sinds 25 februari 2008 in dienst bij de werkgever. Op 4 november 2017 heeft de werknemer zich per brief aan zijn werkgever uitgelaten over het te weinig ontvangen vakantieloon. De werknemer maakt in de procedure aanspraak op een hoger vakantieloon over de periode november 2012 tot juni 2017, aangezien het overwerk niet is meegerekend.
De rechter loopt de voorwaarden uit Hein/Holzkamm af om te bepalen of de werknemer daadwerkelijk recht heeft op een hoger vakantieloon. De door de rechter gehanteerde voorwaarden zijn de volgende (r.o. 4.5):
‘Gelet op het arrest Hein/Holzkamm maakt de vergoeding voor overwerk dus geen deel uit van het loon dat tijdens vakantie moet worden doorbetaald, tenzij:
- de gemaakte overuren voortvloeien uit een verplichting op grond van de arbeidsovereenkomst;
- de werknemer op regelmatige basis overuren maakt en;
- de vergoeding van de overuren een belangrijk onderdeel vormt van de totale vergoeding die de werknemer voor zijn beroepsactiviteit ontvangt.’
De rechter gaat, anders dan de Rechtbank Zeeland-West-Brabant deed, niet uit van een onjuiste Nederlandse vertaling, ondanks dat de werkgever heeft aangevoerd dat er niet naar de Nederlandse tekst gekeken moet worden (‘op regelmatige basis’), maar naar de Duitse tekst (‘vorhersehbar und gewöhnlich’). De woorden ‘vorhersehbar’ en ‘gewöhnlich’ zijn twee elkaar aanvullende elementen die zijn samengevoegd in de woorden ‘op regelmatige basis’, aldus de rechter.
Opvallend is voorts dat de rechter aangeeft dat mocht er toch geen sprake zijn van twee elkaar aanvullende elementen, het niet tot een ander oordeel zal leiden. Immers, het overwerk werd ingeroosterd (dus was het ‘vorhersehbar’) en er werd structureel overgewerkt (dus was het ‘gewöhnlich’).
Afsluitend
De rechter komt derhalve tot een toewijzing van de door werknemer ingestelde vorderingen. Oftewel: werknemer heeft recht op een aanvulling op zijn ontvangen vakantieloon. In mijn eerdere blog stelde ik de vraag of het taalkundige verschil (‘op regelmatige basis’ vs. ‘voorzienbaar en gebruikelijk’) uitmaakt. Volgens de Rechtbank Rotterdam is dit niet het geval. Althans, in deze specifieke casus niet.
Zowel bij de beoordeling of de gemaakte overuren voortvloeien uit een verplichting op grond van de arbeidsovereenkomst (voorwaarde 1) als bij de voorzienbaarheid benoemt de rechter dat het overwerk werd ingeroosterd. Maar wat nu als overwerk niet wordt ingeroosterd en overwerken op zich verplicht wordt vanuit de arbeidsovereenkomst? Dan maakt het taalkundige verschil opeens wel weer uit, aangezien het criterium ‘op regelmatige basis’ beter uitlegbaar is voor een werknemer dan het criterium ‘voorzienbaar en gebruikelijk’.
Tot op heden zijn er dus twee rechtbanken geweest die anders aankijken tegen de Nederlandse tekst van het arrest. Het lijkt erop dat het laatste woord hier nog niet over gezegd is.