Plan-mer-plicht
De plan-mer-plicht geldt op grond van de artikelen 7.2 lid 2 en 7.2a lid 1 Wet milieubeheer (Wm) voor plannen – zoals een structuurvisie of bestemmingsplan – die kaderstellend zijn voor bepaalde activiteiten en voor plannen waarvoor een passende beoordeling op grond van artikel 2.8 lid 1 Wet natuurbescherming wordt gemaakt.
Dit kan in drie gevallen leiden tot een situatie dat (uiteindelijk) alleen de passende beoordeling leidt tot een mer-plicht. In alle drie situaties bestaat de mer-plicht alleen op grond van het feit dát er een passende beoordeling gemaakt moet worden, ongeacht de uitkomst daarvan. Dit kan ertoe leiden dat een milieueffectrapportage gemaakt moet worden voor een plan waarvan uit een voorafgaande passende beoordeling al is gebleken dat aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten.
Dit werd ongewenst geacht, en daarom is er in artikel 7.2a lid 2 Wm een uitzondering opgenomen. Met artikel 7.2a lid 2 Wm is beoogd een mogelijkheid te scheppen dat in bepaalde gevallen de verplichting tot het verrichten van een passende beoordeling niet automatisch betekent dat ook een milieueffectrapportage voor een plan moet worden gemaakt. Deze gevallen moeten bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Daaraan is uitvoering gegeven middels de 20ste tranche BuChw.
Wijziging Besluit mer
Artikel II BuChw 20ste tranche voegt aan het Besluit mer een nieuw artikel 3 toe. In dit artikel wordt invulling gegeven aan artikel 7.2a lid 2 Wm. Deze regeling maakt het mogelijk om in bepaalde gevallen eerste een plan-mer-beoordeling uit te voeren om te bepalen of er aanzienlijke milieueffecten zijn. Als uit die plan-mer-beoordeling – welke wordt verricht door het bevoegd gezag – blijkt dat er geen aanzienlijke nadelige effecten kunnen zijn, kan een plan-mer achterwege blijven. Deze regeling geldt alleen voor:
a) Plannen voor kleine gebieden op lokaal niveau; het betreft de vaststelling of wijziging van plannen van een gemeente, waarbij het plan betrekking heeft op een klein deel van het grondgebied van de gemeente;
b) Kleine wijzigingen van een plan; daarbij is van belang dat dit moet worden bezien in de context van het plan en ook moet de mate van waarschijnlijkheid dat de wijziging aanzienlijke effecten zal hebben worden betrokken;
c) Geen van de activiteiten waarvoor het plan de kaders stelt, is direct mer-plichtig.
Gevolgen voor de praktijk
Bij het uitvoeren van een plan-mer-beoordeling voor deze plannen kan voor de informatie over natuur gebruik worden gemaakt van, of worden verwezen naar, de informatie uit de passende beoordeling. De plan-mer-plicht vervalt alleen als uit de plan-mer-beoordeling volgt dat er geen aanzienlijke milieueffecten kunnen zijn. Als uit de passende beoordeling geen zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten, is waarschijnlijk ook niet uit te sluiten dat er geen aanzienlijke milieueffecten optreden. Andersom kan niet worden gesteld dat als uit de passende beoordeling wel de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten, ook is uitgesloten dat er voor het overige geen aanzienlijke milieueffecten zijn.
Voor lopende bestemmingsplanprocedures kan de 20ste tranche ook een oplossing bieden als hangende dit Wro-traject geconstateerd wordt dat toch een passende beoordeling nodig is. Deze passende beoordeling kan dan alsnog worden opgesteld zonder dat een plan mer noodzakelijk is én dus de procedure niet opnieuw hoeft te worden opgestart. Uiteraard mits het project voldoet aan de voorwaarden a) t/m c) zoals hiervoor omschreven.
Heeft u vragen over deze regelgeving, neem contact op met Jasper Molenaar en/of Bart de Haan.