Uitzondering plan-mer-plicht vanwege passende beoordeling

28 januari 2021, laatst geüpdatet 11 september 2024
Op 18 december 2020 is de 20ste tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw) in werking getreden. Deze tranche voorziet in wijzigingen van en aanvullingen op het BuChw en in een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). Met name de wijziging van het Besluit mer is het signaleren waard.
Jasper Molenaar 
Jasper Molenaar 
Advocaat - Partner
Bart de Haan 
Bart de Haan 
Advocaat - Associate Partner
In dit artikel

Plan-mer-plicht
De plan-mer-plicht geldt op grond van de artikelen 7.2 lid 2 en 7.2a lid 1 Wet milieubeheer (Wm) voor plannen – zoals een structuurvisie of bestemmingsplan – die kaderstellend zijn voor bepaalde activiteiten en voor plannen waarvoor een passende beoordeling op grond van artikel 2.8 lid 1 Wet natuurbescherming wordt gemaakt.

Dit kan in drie gevallen leiden tot een situatie dat (uiteindelijk) alleen de passende beoordeling leidt tot een mer-plicht. In alle drie situaties bestaat de mer-plicht alleen op grond van het feit dát er een passende beoordeling gemaakt moet worden, ongeacht de uitkomst daarvan. Dit kan ertoe leiden dat een milieueffectrapportage gemaakt moet worden voor een plan waarvan uit een voorafgaande passende beoordeling al is gebleken dat aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten.

Dit werd ongewenst geacht, en daarom is er in artikel 7.2a lid 2 Wm een uitzondering opgenomen. Met artikel 7.2a lid 2 Wm is beoogd een mogelijkheid te scheppen dat in bepaalde gevallen de verplichting tot het verrichten van een passende beoordeling niet automatisch betekent dat ook een milieueffectrapportage voor een plan moet worden gemaakt. Deze gevallen moeten bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Daaraan is uitvoering gegeven middels de 20ste tranche BuChw.

Wijziging Besluit mer
Artikel II BuChw 20ste tranche voegt aan het Besluit mer een nieuw artikel 3 toe. In dit artikel wordt invulling gegeven aan artikel 7.2a lid 2 Wm. Deze regeling maakt het mogelijk om in bepaalde gevallen eerste een plan-mer-beoordeling uit te voeren om te bepalen of er aanzienlijke milieueffecten zijn. Als uit die plan-mer-beoordeling – welke wordt verricht door het bevoegd gezag – blijkt dat er geen aanzienlijke nadelige effecten kunnen zijn, kan een plan-mer achterwege blijven. Deze regeling geldt alleen voor:

a) Plannen voor kleine gebieden op lokaal niveau; het betreft de vaststelling of wijziging van plannen van een gemeente, waarbij het plan betrekking heeft op een klein deel van het grondgebied van de gemeente;

b) Kleine wijzigingen van een plan; daarbij is van belang dat dit moet worden bezien in de context van het plan en ook moet de mate van waarschijnlijkheid dat de wijziging aanzienlijke effecten zal hebben worden betrokken;

c) Geen van de activiteiten waarvoor het plan de kaders stelt, is direct mer-plichtig.

Gevolgen voor de praktijk
Bij het uitvoeren van een plan-mer-beoordeling voor deze plannen kan voor de informatie over natuur gebruik worden gemaakt van, of worden verwezen naar, de informatie uit de passende beoordeling. De plan-mer-plicht vervalt alleen als uit de plan-mer-beoordeling volgt dat er geen aanzienlijke milieueffecten kunnen zijn. Als uit de passende beoordeling geen zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten, is waarschijnlijk ook niet uit te sluiten dat er geen aanzienlijke milieueffecten optreden. Andersom kan niet worden gesteld dat als uit de passende beoordeling wel de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten, ook is uitgesloten dat er voor het overige geen aanzienlijke milieueffecten zijn.

Voor lopende bestemmingsplanprocedures kan de 20ste tranche ook een oplossing bieden als hangende dit Wro-traject geconstateerd wordt dat toch een passende beoordeling nodig is. Deze passende beoordeling kan dan alsnog worden opgesteld zonder dat een plan mer noodzakelijk is én dus de procedure niet opnieuw hoeft te worden opgestart. Uiteraard mits het project voldoet aan de voorwaarden a) t/m c) zoals hiervoor omschreven.

Heeft u vragen over deze regelgeving, neem contact op met Jasper Molenaar en/of Bart de Haan.

Gerelateerd

Geen strengere maatstaf voor inbezitneming publieke grond

In de rechtspraak wordt zo nu en dan geoordeeld dat voor publieke gronden een strengere maatstaf voor inbezitneming zou moeten gelden dan voor niet publieke...

Verkoper aansprakelijk door mededelingen over bodemverontreiniging?

Indien de koper van onroerend goed na aankoop ontdekt dat er bodemverontreiniging aanwezig is, zal hij vaak proberen zijn schade te verhalen op de verkoper....

Voornemen tot prejudiciële vragen: het spanningsveld tussen eigendom van de woning vs. belangen van het kind bij ontruiming

Dinsdag 8 oktober jl. heeft de rechtbank Noord-Holland een opmerkelijk tussenvonnis gewezen in een ontruimingskort geding. Voor wat betreft de situatie dat er...
Rechterhamer bouwhelm

Geen waarschuwing door de aannemer, toch prijsverhoging bij meerwerk

Indien een opdrachtgever veranderingen of toevoegingen in het met een aannemer overeengekomen werk wenst, moet de aannemer de opdrachtgever wijzen op de...

Verhuurders opgelet! De Wet betaalbare huur is in werking getreden

In een eerder artikel informeerden we u over de hoofdlijnen van de Wet betaalbare huur die vanaf 1 juli 2024 in werking is getreden. Deze wet heeft als doel de...

Advies aan de Hoge Raad dat huurprijswijzigingsbeding niet oneerlijk is

Er gloort licht voor verhuurders! Enige tijd geleden heeft de rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over de indexatiebedingen in...
No posts found