De casus
Deze kwestie is het vervolg op de procedure over de door de burgemeester van Vlaardingen aan Hommerson Leisure Vlaardingen B.V. verleende exploitatie- en aanwezigheidsvergunningen voor een speelautomatenhal die heeft geleid tot de eerdere uitspraak van 2 november 2016. In die uitspraak verklaarde de Afdeling de Verordening Speelautomaten Vlaardingen 2008 onverbindend vanwege strijd met het gelijkheidsbeginsel, vernietigde de beslissing op bezwaar en droeg de burgemeester op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de raad van Vlaardingen de verordening uit 2008 vervangen door de Verordening Speelautomatenhal Vlaardingen 2017, die in werking is getreden op 6 november 2017. Twee dagen later, op 8 november 2017, heeft de burgemeester de aanvraagprocedure voor een nieuwe exploitatievergunning voor een speelautomatenhal opengesteld via de gemeentewebsite. Gegadigden hadden zes weken de tijd om een aanvraag in te dienen. De burgemeester besloot vervolgens om de exploitatievergunning wederom aan Hommerson te gunnen. Reden voor een concurrent van Hommerson om naar de rechter te stappen.
Oordeel van de rechtbank
In eerste aanleg heeft de rechtbank Rotterdam de Verordening 2017 onverbindend verklaard (link). De rechtbank oordeelde dat de raad buiten zijn aan de Wet op de kansspelen ontleende verordenende bevoegdheid was getreden door in de verordening op te nemen dat een speelautomatenhal deel moet uitmaken van een breder amusementsbedrijf. Daarnaast zou de aanvraagtermijn van zes weken te kort zijn voor andere gegadigden om op gelijke hoogte met Hommerson te kunnen komen. Aanleiding voor de rechtbank om de beslissing op bezwaar te vernietigen en de primaire besluiten, waarbij de exploitatie- en aanwezigheidsvergunning zijn verleend, te herroepen. Tegen deze uitspraak zijn Hommerson en de burgemeester in hoger beroep gekomen.
Oordeel van de Afdeling
Anders dan de rechtbank oordeelt de Afdeling dat de raad met de in de Verordening 2017 opgenomen eis dat een speelautomatenhal deel moet uitmaken van een breder amusementsbedrijf niet zonder meer zijn verordenende bevoegdheid heeft overschreden. Wel is de Afdeling van oordeel dat de raad deze eis onvoldoende heeft gemotiveerd. De verordening is in zoverre dis in strijd met het motiveringsbeginsel. Dat is volgens de Afdeling echter onvoldoende om het voorschrift onverbindend te verklaren. Wel kan de bestuursrechter het voorschrift buiten toepassing laten en een daarop gebaseerd besluit vernietigen als hij vanwege de gebrekkige motivering niet kan beoordelen of er strijd is met hogere regelgeving en/of algemene rechtsbeginselen (zie r.o. 5.2.4).
Ook ten aanzien van de lengte van de aanvraagtermijn wijkt het oordeel van de Afdeling af van dat van de rechtbank. Volgens de Afdeling is voor het bepalen van de lengte van de aanvraagprocedure de positie waarin potentiële gegadigden ten tijde van de start van de aanvraagprocedure verkeren niet van belang. Waar het om gaat is dat alle potentiële gegadigden gelijke kansen hebben om mee te dingen naar de vergunning:
5.4.2. Voor het antwoord op de vraag of de lengte van de aanvraagtermijn redelijk is en of potentiële gegadigden daadwerkelijk de kans hebben om mee te dingen naar een vergunning, is, anders dan rechtbank heeft geoordeeld, de positie waarin potentiële gegadigden ten tijde van de start van de aanvraagprocedure verkeren, niet van belang. Het gaat erom dat alle potentiële gegadigden gelijke kansen hebben om mee te dingen naar de exploitatievergunning. Zoals de burgemeester terecht stelt, hoeft hij er niet voor te zorgen dat de (materiële) situatie voor alle potentiële gegadigden ten tijde van de start van de procedure gelijk is. Een ander oordeel zou betekenen dat de aanvraagtermijn afhankelijk zou zijn van de situatie waarin een potentiële gegadigde verkeert ten tijde van de aanvraagprocedure en dat zou alsnog tot een ongelijk speelveld leiden.
Toch is de Afdeling net als de rechtbank van oordeel dat de aanvraagperiode van zes weken in dit geval te kort was, omdat de Verordening 2017 en de daarbij behorende verdelingscriteria maar één dag vóór de start van de aanvraagprocedure bekend zijn gemaakt.
Ten aanzien van de door de rechtbank uitgesproken herroepping van de primaire besluiten, waarbij de exploitatie- en aanwezigheidsvergunning zijn verleend, oordeelt de Afdeling dat de rechtbank, gelet op de belangen van Hommerson bij de voorlopige voortzetting van de exploitatie van de Speelautomatenhal, had moeten volstaan met de vernietiging van de beslissing op bezwaar. Aangezien de gemeente en de concurrent van Hommerson inmiddels een minnelijke regeling hebben getroffen, waardoor zijn procesbelang is komen te vervallen, besluit de Afdeling om zelf in de zaak te voorzien door de bezwaren van De Vries tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk te verklaren.
Klik hier om de gehele uitspraak (ECLI:NL:RVS:2023:1830) op de website van de Rechtspraak te lezen.
Als u vragen heeft over deze uitspraak, of over vergunningprocedures in het algemeen, dan kunt u contact opnemen met Ilona Termaat of Lukas Wichern, advocaten bij Dirkzwager.