In een eerdere
bijdrage van mijn kantoorgenoot
Bart de Haan is al een keer gesignaleerd dat er dubbelbestemmingen bestaan die beperkingen bevatten die van dien aard zijn dat het gedeelte van het perceel waarop de dubbelbestemming rust niet kan worden aangemerkt als “erf”. Het gevolg hiervan is dat dit gebied niet als “achtererfgebied” kan worden aangemerkt, waardoor vergunningvrij bouwen op grond van Bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor) op die locatie is uitgesloten. In een uitspraak van 21 februari 2018 (
ECLI:NL:RVS:2018:571) moet de Afdeling een oordeel geven over een enkelbestemming waarmee is beoogd de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw te verbieden, zodat de bepalingen, die vergunningvrij bouwen in de zin van artikel 2 van bijlage II van het Bor mogelijk maken, niet van toepassing zijn. Het is de vraag in hoeverre een dergelijke bepaling is toegestaan, en zo ja, onder welke voorwaarden.
Het woningbouwplan
Het betreffende bestemmingsplan voorziet in de bouw van negen woningen in de bebouwde kom op een terrein waarop in het verleden een kwekerij was gevestigd. De raad heeft het plangebied opgesplitst in delen die zijn bestemd voor “Verkeer”, “Wonen” en “Tuin” (zie voor de verbeelding hieronder). Blijkens de nota van zienswijzen heeft de raad de hiervoor vermelde planregeling opgenomen naar aanleiding van de zienswijze van appellant, inhoudend dat het binnenterrein over de volle breedte en een groot deel van de diepte kan worden volgebouwd. De appellant die hiertegen opkomt woont nabij het plangebied en vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Om die reden heeft de raad binnen de bestemming “tuin” de volgende planregel gehanteerd:
Hiermee heeft de raad beoogd tegemoet te komen aan de bezwaren van appellant en zeker gesteld dat op de smalle strook met deze bestemming geen vergunningsvrije bouwwerken kunnen worden gerealiseerd. De appellant betoogt dat de raad ten onrechte heeft aangenomen dat bij het vastgestelde plan bebouwing van het achtererfgebied in het plan kon worden uitgesloten.
Vrijheid inrichting erf
Het betoog van appellant faalt. De Afdeling stelt daarbij allereerst vast dat de tekst van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor niet dwingend of uitputtend voorschrijft op welke wijze de planwetgever in het bestemmingsplan de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw verbiedt. De NvT I en II bieden evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de planwetgever is gehouden te kiezen voor een bepaalde planregeling.
Vergunningvrij bouwen uitsluiten is toegestaan op grond van locatie-specifieke omstandigheden
In dit geval heeft de raad ervoor gekozen een regeling op te nemen, die het bebouwen van gronden met een tuinbestemming beperkt, en daarbij te bepalen dat de gronden met die bestemming niet dienen te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II van het Bor. De Afdeling begrijpt deze regeling aldus dat met deze planregeling bedoeld is de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw te verbieden, zodat de bepalingen, die vergunningvrij bouwen in de zin van artikel 2 van bijlage II van het Bor mogelijk maken, niet van toepassing zijn. Wanneer met een dergelijke planregeling in zijn algemeenheid, dus zonder acht te slaan op de locatie-specifieke omstandigheden, vergunningvrij bouwen aan banden zou worden gelegd, acht de Afdeling dat niet aanvaardbaar. Daarmee zou de uitdrukkelijk in het Bor gemaakte keuze om vergunningvrij bouwen mogelijk te maken, op onaanvaardbare wijze worden doorkruist. De raad moet deugdelijk motiveren dat een dergelijke planregeling, gelet op de locatie-specifieke omstandigheden, strekt tot een goede ruimtelijke ordening.
Aanwezige bebouwing ingeklemd en kleinschalig op een binnenterrein in een dorpskern
In dit geval heeft de raad de regeling deugdelijk gemotiveerd. Daarbij is van belang dat de beperking slechts geldt voor een smalle strook grond aan drie zijden van het bouwvlak - aan de voorzijde en de zijkanten - bij de te bouwen woningen. De regeling laat de mogelijkheden om aan de achterzijde van de woningen vergunningvrije bouwwerken in de zin van artikel 2 van bijlage II van het Bor op te richten onverlet. Deze regeling komt voort uit de specifieke ligging van de betrokken gronden. Het gaat om een door reeds aanwezige bebouwing ingeklemd en kleinschalig binnenterrein in een dorpskern dat wordt benut in het kader van zuinig ruimtegebruik. In de omgeving is al veel bebouwing aanwezig. Gelet hierop heeft de raad het in het kader van een goede ruimtelijke ordening met het oog op de stedenbouwkundige structuur ter plaats alsmede ter verzekering van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden in redelijkheid noodzakelijk kunnen achten om de inrichting van een klein gedeelte van het plangebied als erf uit te sluiten.
Commentaar
De boodschap van deze uitspraak is dat het is toegestaan om de mogelijkheid van vergunningvrij bouwen uit te sluiten, mits dit deugdelijk wordt gemotiveerd waarom dit strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Een gemeente heeft dus naast het formuleren van restrictief Kruimelgevallenbeleid ook de mogelijkheid om locatie/specifiek in een bestemmingsplan vergunningsvrij bouwen aan banden te leggen.
Wilt u meer weten over vergunningsvrij bouwen en/of bestemmingsplannen? Neem contact op met Jasper Molenaar.
Het woningbouwplan
Het betreffende bestemmingsplan voorziet in de bouw van negen woningen in de bebouwde kom op een terrein waarop in het verleden een kwekerij was gevestigd. De raad heeft het plangebied opgesplitst in delen die zijn bestemd voor “Verkeer”, “Wonen” en “Tuin” (zie voor de verbeelding hieronder). Blijkens de nota van zienswijzen heeft de raad de hiervoor vermelde planregeling opgenomen naar aanleiding van de zienswijze van appellant, inhoudend dat het binnenterrein over de volle breedte en een groot deel van de diepte kan worden volgebouwd. De appellant die hiertegen opkomt woont nabij het plangebied en vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Om die reden heeft de raad binnen de bestemming “tuin” de volgende planregel gehanteerd:
“Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.”
Hiermee heeft de raad beoogd tegemoet te komen aan de bezwaren van appellant en zeker gesteld dat op de smalle strook met deze bestemming geen vergunningsvrije bouwwerken kunnen worden gerealiseerd. De appellant betoogt dat de raad ten onrechte heeft aangenomen dat bij het vastgestelde plan bebouwing van het achtererfgebied in het plan kon worden uitgesloten.
Vrijheid inrichting erf
Het betoog van appellant faalt. De Afdeling stelt daarbij allereerst vast dat de tekst van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor niet dwingend of uitputtend voorschrijft op welke wijze de planwetgever in het bestemmingsplan de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw verbiedt. De NvT I en II bieden evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de planwetgever is gehouden te kiezen voor een bepaalde planregeling.
Vergunningvrij bouwen uitsluiten is toegestaan op grond van locatie-specifieke omstandigheden
In dit geval heeft de raad ervoor gekozen een regeling op te nemen, die het bebouwen van gronden met een tuinbestemming beperkt, en daarbij te bepalen dat de gronden met die bestemming niet dienen te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II van het Bor. De Afdeling begrijpt deze regeling aldus dat met deze planregeling bedoeld is de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw te verbieden, zodat de bepalingen, die vergunningvrij bouwen in de zin van artikel 2 van bijlage II van het Bor mogelijk maken, niet van toepassing zijn. Wanneer met een dergelijke planregeling in zijn algemeenheid, dus zonder acht te slaan op de locatie-specifieke omstandigheden, vergunningvrij bouwen aan banden zou worden gelegd, acht de Afdeling dat niet aanvaardbaar. Daarmee zou de uitdrukkelijk in het Bor gemaakte keuze om vergunningvrij bouwen mogelijk te maken, op onaanvaardbare wijze worden doorkruist. De raad moet deugdelijk motiveren dat een dergelijke planregeling, gelet op de locatie-specifieke omstandigheden, strekt tot een goede ruimtelijke ordening.
Aanwezige bebouwing ingeklemd en kleinschalig op een binnenterrein in een dorpskern
In dit geval heeft de raad de regeling deugdelijk gemotiveerd. Daarbij is van belang dat de beperking slechts geldt voor een smalle strook grond aan drie zijden van het bouwvlak - aan de voorzijde en de zijkanten - bij de te bouwen woningen. De regeling laat de mogelijkheden om aan de achterzijde van de woningen vergunningvrije bouwwerken in de zin van artikel 2 van bijlage II van het Bor op te richten onverlet. Deze regeling komt voort uit de specifieke ligging van de betrokken gronden. Het gaat om een door reeds aanwezige bebouwing ingeklemd en kleinschalig binnenterrein in een dorpskern dat wordt benut in het kader van zuinig ruimtegebruik. In de omgeving is al veel bebouwing aanwezig. Gelet hierop heeft de raad het in het kader van een goede ruimtelijke ordening met het oog op de stedenbouwkundige structuur ter plaats alsmede ter verzekering van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden in redelijkheid noodzakelijk kunnen achten om de inrichting van een klein gedeelte van het plangebied als erf uit te sluiten.
Commentaar
De boodschap van deze uitspraak is dat het is toegestaan om de mogelijkheid van vergunningvrij bouwen uit te sluiten, mits dit deugdelijk wordt gemotiveerd waarom dit strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Een gemeente heeft dus naast het formuleren van restrictief Kruimelgevallenbeleid ook de mogelijkheid om locatie/specifiek in een bestemmingsplan vergunningsvrij bouwen aan banden te leggen.
Wilt u meer weten over vergunningsvrij bouwen en/of bestemmingsplannen? Neem contact op met Jasper Molenaar.
Gerelateerd
Gebiedsontwikkeling en projectontwikkeling