Aanleiding
Zoals gesignaleerd in een eerdere bijdrage van mijn kantoorgenoot Jasper Molenaar procedeert de SlijtersUnie er voor haar leden lustig op los; en (ook) dit keer met succes. In de uitspraak van 18 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1280) heeft zij de burgemeester van Amsterdam verzocht om handhavend op te treden tegen Vomar wegens overtreding van de Drank- en Horecawet (“Dhw”). Vomar exploiteert namelijk een supermarkt en slijterij aan het Gulden Winckelplantsoen 17 te Amsterdam. Volgens de SlijtersUnie houdt Vomar in strijd met artikel 24 van de Dhw het slijterijgedeelte van de supermarkt voor het publiek geopend terwijl daar geen leidinggevende aanwezig is die op de Dhw-vergunning staat vermeld.
Uitoefening slijtersbedrijf
Van de rechtbank krijgt de SlijtersUnie gelijk. In hoger beroep betogen het CBL en Vomar dat geen sprake is van een overtreding van artikel 24 van de Dhw, omdat een andere werkwijze wordt gehanteerd dan de supermarkten waarover de Afdeling op 28 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2016:3453) een uitspraak heeft gedaan. Daartoe wijzen zij op de volgende feitelijke omstandigheden:
- het slijterijgedeelte in de Vomar heeft een eigen ingang met daarboven de tekst: “Slijterij”;
- na de ingang is er een ruimte met een balie. In de ruimte naast en achter deze balie staan de dranken uitgestald. Deze ruimte is niet toegankelijk voor klanten;
- op het moment dat de klant door de ingang de ruimte betreedt, gaat in de winkel een signaal af. Via de servicebalie in de winkel komt dan een leidinggevende achter de balie die vervolgens de klant bedient; en
- op het moment dat er niemand achter de balie staat, staat er een bordje “gesloten” op deze balie.
Door deze werkwijze is er volgens het CBL en Vomar geen sprake van het verstrekken van dranken op de momenten dat er geen leidinggevende achter de balie staat. Pas als de leidinggevende achter de balie verschijnt, is sprake van het uitoefenen van het slijtersbedrijf. Het CBL en Vomar baseren dit standpunt op een uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2252). Daarnaast stellen zij dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat het aanwezigheidsvereiste van de leidinggevende bedoeld is om een verantwoordelijke bedrijfsuitoefening te garanderen. De werkwijze van Vomar garandeert juist dat een leidinggevende feitelijk de sterke drank verkoopt en overhandigt.
Er wordt wél een slijtersbedrijf uitgeoefend
De Afdeling gaat niet mee in het betoog van het CBL en Vomar. Om te beginnen oordeelt de Afdeling dat uit de genoemde uitspraak 17 augustus 2016 niet kan worden afgeleid dat uitsluitend op het moment dat verkoophandelingen worden of kunnen worden verricht en overhandiging van de drank plaatsvindt, sprake is van het uitoefenen van het slijtersbedrijf. Het verstrekken van sterke drank behoort tot de bedrijfsuitoefening van Vomar en die uitoefening vindt plaats in de ruimte waarin de balie staat. Deze ruimte moet daarom aangemerkt worden als “slijtlokaliteit” in de zin van artikel 24 van de Dhw. Het enkel plaatsen van een bordje “gesloten” op de balie maakt niet dat in deze slijtlokaliteit, op de momenten dat het bordje geplaatst is, geen slijtersbedrijf wordt uitgeoefend.
Uit de vrije toegankelijkheid van het slijterijgedeelte in de Vomar en het systeem waarbij een bel afgaat op het moment dat een klant binnentreedt zodat de balie bemand kan worden, dan wel dat een medewerker de klant te woord staat en een leidinggevende roept voor de verkoop, blijkt dat de slijtlokaliteit voor het publiek geopend is. Het bordje “gesloten” op de balie doet daar niet aan af.
De Afdeling concludeert dan ook dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat ook op het moment dat geen leidinggevende achter de balie aanwezig is, het slijterijgedeelte/de slijtlokaliteit voor het publiek geopend is en dat door het niet aanwezig zijn van een leidinggevende artikel 24 van de Dhw is overtreden.
Wilt u meer weten over handhaving en/of de toepassing van de Drank- en Horecawet? Neem dan contact op met Jelmer Keur, advocaat Overheid & Vastgoed.