Casus
X BV en Y BV houden ieder de helft van de aandelen in A BV. In de statutaire blokkeringsregeling van A BV is opgenomen dat er een aanbiedingsplicht geldt indien “de zeggenschap in de zin van het SER-Besluit Fusiegedragsregels 2000 over een rechtspersoon, die direct of indirect zeggenschap in de zin van het SER-Besluit Fusiegedragsregels 2000 heeft over de Vennootschap, door één of meer anderen wordt verkregen.” De cursieve tekst beperkt de toepasselijkheid van de aanbiedingsplicht. Alleen als een aandeelhouder-rechtspersoon namelijk direct of indirecte zeggenschap in de zin van het SER-Besluit Fusiegedragsregels 2000 heeft over de Vennootschap, kan de betreffende aanbiedingsplicht aan de orde zijn.
Welke betekenis wordt er nu toegekend aan de “zeggenschap in de zin van het SER-Besluit Fusiegedragsregels 2000”? Een belang van meer dan de helft van het aandelenkapitaal veronderstelt deze zeggenschap op te leveren. Een belang van 50% of minder levert alleen een zodanige zeggenschap op als er sprake is van aanvullende statutaire en/of contractuele rechten.
In de casus zijn alle aandelen in Y BV overgedragen aan een derde. Dit betekent dat bij Y BV de zeggenschap als bedoeld in de SER-Besluit Fusiegedragsregels is gewijzigd.
Wil er voor Y BV een aanbiedingsplicht ontstaan, dan dient Y BV ook zeggenschap te hebben in A BV. Y BV houdt echter “slechts” 50% van de aandelen in A BV zonder dat er sprake is van aanvullende statutaire en/of contractuele rechten. Naar de letterlijke tekst van de statutaire blokkeringsregeling zou de overdracht van alle aandelen in Y BV dus geen verplichting opleveren voor Y BV om de door haar gehouden aandelen in A BV aan te bieden aan X BV.
De Rechtbank oordeelt echter dat de letterlijke tekst van de statutaire bepaling de bedoeling van partijen niet goed weergeeft en dat bij de uitleg daarvan doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan andere omstandigheden. De statutaire bepaling wordt daarmee uitgelegd aan de hand van de zogenaamde Haviltex-norm. Bij die norm komt het aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Die betekenis mag uit alle omstandigheden worden afgeleid. Een gevolg daarvan kan zijn dat wordt vastgesteld dat partijen iets anders hebben bedoeld dan de letterlijke tekst.
Een omstandigheid die in het voordeel is van X BV is dat zij zich in de onderhandelingen over de totstandkoming van de betreffende statutaire bepaling niet heeft laten bijstaan door een jurist. Daarnaast is er sprake van emailverkeer tussen partijen waarbij X BV duidelijk aangeeft dat het voor haar van belang is dat wanneer Y BV zou worden verkocht, Y BV haar aandelen in A BV eerst moest aanbieden aan X BV. Niet gesteld of gebleken is dat Y BV heeft meegedeeld het hier mee oneens te zijn. Een andere omstandigheid is dat de medewerker van het notariskantoor, die de tekst van de statuten heeft opgesteld, er vanuit ging dat in de statuten zou worden vastgelegd dat als een ander de zeggenschap in Y BV zou verkrijgen, er een aanbiedingsplicht voor Y zou ontstaan. X BV is daar vervolgens – begrijpelijk - ook vanuit gegaan. Het ging immers om een mededeling van een jurist van een gerenommeerd kantoor.
Conclusie
Y BV is verplicht de door haar gehouden aandelen in A BV aan te bieden aan X BV, terwijl dit uit de letterlijke tekst van de statuten niet blijkt. Deze letterlijke tekst geeft de bedoeling van partijen niet goed weer.