Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juli 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:5720)
Inleiding
Wanneer een verzekerde schade heeft geleden en voor deze schade op grond van de verzekeringsovereenkomst uitkering vordert van zijn verzekeraar, geldt in beginsel dat eerstgenoemde moet stellen en zo nodig bewijzen dat deze schade valt onder het risico waarvoor de verzekering dekking biedt en dat dit risico zich heeft verwezenlijkt. Met andere woorden, de verzekerde dient aan te tonen dat de schade valt onder een in de polisvoorwaarden opgenomen verzekerd evenement. Indien de verzekerde hierin slaagt, maar de verzekeraar van oordeel is dat de schade niet is gedekt vanwege het van toepassing zijn van een uitsluitingsgrond, rust de bewijslast van hiervan op de schouders van de verzekeraar.
Dikwijls komt het bij de bovenstaande bewijsopdrachten aan op de uitleg van bewoordingen van de polisvoorwaarden. In beginsel geldt dat contractuele bepalingen dienen te worden uitgelegd aan de hand de in het Haviltex-arrest (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158) geschapen uitlegnorm: bepalend is hetgeen partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De Haviltex-norm zoekt daarmee naar de subjectieve bedoelingen van partijen. Na het Haviltex-arrest is echter een trend ontstaan waarbij steeds vaker een objectieve uitlegmethode wordt gehanteerd en de subjectieve bedoeling van partijen een veel kleinere rol is gaan spelen. Zo ook bij de uitleg van bepalingen uit verzekeringsovereenkomsten. Dit is ondermeer bepaald in het Chubb/Dagenstaed-arrest. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij verzekeringsvoorwaarden waarover niet tussen partijen pleegt te worden onderhandeld (en ook niet onderhandeld is), de uitleg daarvan met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van een eventuele bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. Hoewel aan dit arrest een ter beurze gesloten verzekering ten grondslag ligt, sluit deze objectieve uitlegmethode tevens aan bij de zogenaamde verzekeringsovereenkomsten van de provinciale tekening, zoals consumentenverzekeringen en niet ter beurze gesloten bedrijfsmatige verzekeringen, aangezien ook over de totstandkoming van de op deze verkeringen van toepassing zijnde algemene polisvoorwaarden niet wordt onderhandeld. Vgl. N. van Tiggele-van der Velde, ‘Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade, Uitleg in het verzekeringsrecht’, AV&S 2012/9.
Het uitgangspunt voor de objectieve uitleg is volgens de Hoge Raad dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij – op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormeld objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is – binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen.
Het voldoende duidelijk kenbaar zijn voor de verzekeringsnemer is met name van belang als het gaat om consumentenverzekeringen. Indien bepalingen uit de polisvoorwaarden van consumentenverzekering niet voldoende kenbaar of onduidelijk zijn en twijfel bestaat over de betekenis van een bepaling, dan dient volgens artikel 6:238 lid 2 BW niet de objectieve, maar de voor de consument (verzekerde) meest gunstigste uitleg te prevaleren. Deze uitleg sluit weer aan bij de eerder genoemde subjectieve Haviltex-norm, die haar betekenis niet in het geheel is verloren.
De bovengenoemde uitlegmaterie komt aan de orde in het arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juli 2013, welke ik hieronder zal bespreken. In dit arrest komt goed naar voren dat in beginsel de objectieve uitleg bij consumentenverzekeringen wordt gehanteerd maar dat de grens tussen wanneer de objectieve uitleg en wanneer de voor de consument zo gunstig mogelijk (subjectieve) uitleg dient te gelden, erg dun is.
Casus
Verzekerde in deze zaak is eigenaar van een woonark. Voor deze woonark heeft verzekerde een schadeverzekering afgesloten waarop de polisvoorwaarden voor Pleziervaartuigen, Woonschepen en Vaartuigen van toepassing zijn. In deze voorwaarden zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
‘ Artikel 8 lid 1
Gevaren waartegen verzekerd:
Schade door alle gevaren van de vaart, als storm, blikseminslag, schipbreuk, stranden, aanvaren, brand, ontploffing, diefstal en alle andere plotseling van buiten komende onheilen.
Artikel 9
Eigen gebrek:
Het eigen gebrek van een verzekerd vaartuig, alsmede hieruit voortvloeiende gevolgschade, is medeverzekerd.
Artikel 23
De vereniging vergoedt geen schade: (…)
11. ontstaan door vorst wanneer onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen.’
Op 7 oktober 2009 heeft de verzekeraar een brief gestuurd aan verzekerde om te waarschuwen voor de gevaren van vorst en scheurvorming bij leidingen bij leegstaande en niet verwarmde woonboten. Tevens is in de brief vermeld dat deze schade niet door de verzekeraar wordt vergoed.
Op 26 december 2009 is de centrale verwarming van de woonboot van verzekerde uitgevallen. Dit is gemeld bij de verzekeraar. De woonboot van verzekerde was tussen 26 december 2009 en 1 januari 2010 onbewoond. Tussen partijen is op 26 december 2009 afgesproken dat verzekerde gedurende deze tijd de woonboot in de gaten zou houden.
Op 1 januari 2010 is de woonboot gezonken en verloren gegaan, evenals de inboedel.
Uit onderzoek blijkt dat de oorzaak van het zinken is dat een waterleiding van de woonboot is stuk gevroren waardoor een drijfbak is volgelopen met water.
Nadat verzekerde een beroep deed op de schadeverzekering heeft de verzekeraar de schade afgewezen. In de brief staan de volgende woorden: ‘ dat wij formeel gezien de gehele schade kunnen afwijzen, waarvoor wij u o.m. verwijzen naar (…)’. Vervolgens verwijst de verzekeraar in haar brief naar artikel 23 sub 11 met daarin de voornoemde uitsluitingsgrond. Volgens de verzekeraar waren door verzekerde onvoldoende voorzorgsmaatregelen getroffen.
De verzekerde heeft de verzekeraar vervolgens gedagvaard en vordert een verklaring voor recht dat de verzekeraar dekking dient te verlenen onder de verzekeringspolis.
De verzekeraar verweert zich door te stellen dat verzekerde niet gesteld of bewezen heeft dat sprake is van een gedekt evenement (een van buiten komend onheil/ eigen gebrek), en voor zover daarvan wel sprake van zou zijn de uitsluitingsgrond van artikel 23 lid 11 geldt.
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft verzekerde in eerste aanleg in het gelijk gesteld. Volgens de rechtbank mocht verzekerde op grond van de afwijzingsbrief van de verzekeraar verwachten dat dekking zou worden verleend, indien het beroep van de verzekeraar op de uitsluitingsgrond niet juist zou worden bevonden. De afwijzingsbrief verwees alleen expliciet naar artikel 23 lid 11 en niet naar andere afwijzingsgronden. Dat in de afwijzing de afkorting ‘ o.m’ is opgenomen, maakt dit volgens de rechtbank niet anders. Deze afkorting zou volgens de rechtbank alleen betrekking kunnen hebben op eventuele andere (niet genoemde) uitsluitingsgronden. Het beroep van de verzekeraar dat geen sprake is van een gedekt evenement zou volgens de rechtbank in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid nu deze gronden niet in de afwijzing waren genoemd. Of sprake is van een verzekerd evenement als ‘een van buiten komend onheil’ of een ‘eigen gebrek’, doet volgens de rechtbank dan ook niet ter zake.
Volgens de rechtbank is slechts aan de orde of het beroep van de verzekeraar op de uitsluitingsgrond van artikel 23 lid 11 al dan niet gehonoreerd kan worden. Met betrekking tot de uitsluitingsgrond (geen schade wordt vergoed wanneer onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen) oordeelt de rechtbank dat deze onvoldoende duidelijk en begrijpelijk was voor de verzekerde als niet-professionele partij om uitkering te weigeren nu de verzekeraar niet had vermeld wat zij precies met voorzorgsmaatregelen bij woonarken bedoeld. Het beroep van de verzekeraar op deze uitsluitinggrond wordt dan ook door de rechtbank verworpen. Vervolgens wijst zij de verklaring voor recht - dat de verzekeraar dient uit te keren - toe.
Hoger beroep
De verzekeraar is na aanleiding van het vonnis in hoger beroep gegaan. In hoger beroep voert de verzekeraar wederom aan dat niet hoeft te worden uitgekeerd op grond van de voorwaarden omdat geen sprake is van een verzekerd evenement en verzekerde onvoldoende maatregelen heeft genomen om de schade te beperken en dat schade ontstaan door vorst bij onvoldoende voorzorgsmaatregelen niet wordt vergoed.
Verzekerde stelt zich wederom op het standpunt dat het de verzekeraar niet vrij staat om dekking te weigeren op een andere grond dan de eerder door de in de afwijzing genoemde uitsluitingsgrond. Verzekerde stelt dat zelfs indien andere afwijzingsgronden kunnen worden meegenomen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van dekking, de schade gewoon gedekt is en geschaard kan worden onder ‘ een van buiten komend onheil’ (artikel 8). Indien de schade niet valt aan te merken als een van buiten komend onheil, dient deze volgens verzekerde in ieder geval als ‘ eigen gebrek’ (in de zin van artikel 9) te worden aangemerkt.
Het hof beoordeeld eerst de afwijzingsbrief van de verzekeraar. In tegenstelling tot de rechtbank, meent het hof dat de afkorting ‘ o.m.’ niet anders kan worden gelezen dan dat er naast de genoemde uitsluitingsgrond nog andere afwijzingsgronden waren. Het hof trekt de uitleg van de afkorting dan ook ruimer dan de rechtbank aangezien het begrip afwijzingsgronden zowel het niet voldoen aan een verzekerd evenement, als het voldoen aan uitsluitingsgronden omvat.
In tegenstelling tot de rechtbank komt het hof dan wel toe aan de beoordeling of sprake is van een verzekerd evenement. Het hof heeft daarbij gekeken naar bewoordingen van artikel 8 (een van buiten komend onheil) en artikel 9 (dekking wegens een eigen gebrek) en wat de verzekerde hierover in het kader van zijn bewijsopdracht hierover heeft aangevoerd.
Het hof meent dat scheuren die zijn ontstaan aan de drijvers van de woonboot waardoor de woonboot volgens de ingeschakelde expert is komen te zinken, niet hun oorzaak vinden in een van buiten komende oorzaak. Volgens het hof kan het niet verwarmen van de boot als oorzaak voor de scheurvorming worden gezien. Doordat de verwarming aan boord tijdelijk niet was ingeschakeld is de waterleiding uiteindelijk bevroren en gaan lekken. Voorts is volgens het hof geen sprake van een plotselinge oorzaak.
Het hof oordeelt verder dat tevens geen sprake is van een eigen gebrek. Dat geen sprake is van een van buiten komende omstandigheid betekent volgens het hof namelijk niet dat er dan automatisch wel sprake is van een eigen gebrek. Het begrip eigen gebrek ziet volgens het hof toe op negatieve kwaliteit van het vaartuig in haar materiaal of constructie. Scheurvorming is volgens het hof niet altijd een eigen gebrek. Uit de feiten en omstandigheden volgt niet dat het materiaal van de woonboot kwalitatief minder waardig was. Was dat wel zo geweest dan zou volgens artikel 9 van de polisvoorwaarden wel sprake van dekking zijn geweest voor de daaruit voortvloeiende gevolgschade.
Het hof stelt vast dat nu geen sprake is van een van buiten komend onheil en/of een eigen gebrek verzekerde geen aanspraak kan maken op dekking van zijn schade. Dat geldt volgens het hof te meer nu de verzekeraar bij brief van 7 oktober 2009 verzekerde heeft gewaarschuwd dat schade als gevolg van in de vorst periode bevroren en gebarsten waterleidingen niet onder de dekking van de polis vallen. Aan de bespreking van de uitsluitingsgrond komt het hof vanzelfsprekend niet meer toe.
Conclusie
In de bovenstaande zaak komen dan ook drie uitlegkwesties aan bod. Allereerst de uitleg van de afkorting ‘ o.m’ uit de afwijzingsbrief van de verzekeraar waarmee de zaak in beginsel lijkt te staan of te vallen. De rechtbank kiest in eerst instantie voor een enge uitleg van de afkorting ‘ o.m.’ waardoor enkel speelt of de verzekeraar een beroep kan doen op een uitsluitingsgrond. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de uitsluitingsgrond onvoldoende duidelijk is, dient deze (subjectief) in het voordeel van de consument te worden uitgelegd.
Het hof kiest er zoals gezegd voor om aan de afkorting een ruime uitleg te geven waardoor de verzekeraar het verweer behoudt dat geen sprake is van een verzekerd evenement volgens de polisvoorwaarden. Bij de beoordeling of sprake is van een verzekerde evenement heeft het hof vervolgens met name gekeken naar de taalkundige betekenis van de bewoordingen. Het hof zal van oordeel zijn geweest dat deze bepalingen voldoende duidelijk kenbaar waren voor de verzekerde waardoor er voor een voor de consument zo gunstig mogelijke uitleg geen ruimte is, zoals dit reeds eerder in eerste aanleg nog wel het geval was bij de uitsluitingsgrond.
Deze zaak illustreert dan ook goed de verschillende uitlegnormen waarbij uiteindelijk de objectieve uitleg volgens het hof de voorkeur verdient. Verder wordt ook duidelijk dat de grens tussen wanneer de objectieve uitleg en wanneer de subjectieve uitleg gehanteerd moet worden, erg dun kan zijn.
Voor een goede algehele vergelijking is het jammer dat het hof geen overweging ten overvloede heeft besteed aan de uitleg van de uitsluitingsgrond. Wel is duidelijk dat de rol van de subjectieve uitleg niet dient te worden uitgevlakt bij consumentenverzekeringen. Het gevaar bestaat dat bij hanteren van de verschillende uitlegnormen verschillende (onverwachte) uitkomsten kunnen ontstaan en dat zowel verzekerde als verzekeraar bij onduidelijke polisvoorwaarden het schip in kunnen gaan. Verduidelijking van deze voorwaarden door bijvoorbeeld het opnemen van definities of voorbeelden verdient vanuit het oogpunt van beide partijen dan ook navolging.
Inleiding
Wanneer een verzekerde schade heeft geleden en voor deze schade op grond van de verzekeringsovereenkomst uitkering vordert van zijn verzekeraar, geldt in beginsel dat eerstgenoemde moet stellen en zo nodig bewijzen dat deze schade valt onder het risico waarvoor de verzekering dekking biedt en dat dit risico zich heeft verwezenlijkt. Met andere woorden, de verzekerde dient aan te tonen dat de schade valt onder een in de polisvoorwaarden opgenomen verzekerd evenement. Indien de verzekerde hierin slaagt, maar de verzekeraar van oordeel is dat de schade niet is gedekt vanwege het van toepassing zijn van een uitsluitingsgrond, rust de bewijslast van hiervan op de schouders van de verzekeraar.
Dikwijls komt het bij de bovenstaande bewijsopdrachten aan op de uitleg van bewoordingen van de polisvoorwaarden. In beginsel geldt dat contractuele bepalingen dienen te worden uitgelegd aan de hand de in het Haviltex-arrest (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158) geschapen uitlegnorm: bepalend is hetgeen partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De Haviltex-norm zoekt daarmee naar de subjectieve bedoelingen van partijen. Na het Haviltex-arrest is echter een trend ontstaan waarbij steeds vaker een objectieve uitlegmethode wordt gehanteerd en de subjectieve bedoeling van partijen een veel kleinere rol is gaan spelen. Zo ook bij de uitleg van bepalingen uit verzekeringsovereenkomsten. Dit is ondermeer bepaald in het Chubb/Dagenstaed-arrest. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij verzekeringsvoorwaarden waarover niet tussen partijen pleegt te worden onderhandeld (en ook niet onderhandeld is), de uitleg daarvan met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van een eventuele bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. Hoewel aan dit arrest een ter beurze gesloten verzekering ten grondslag ligt, sluit deze objectieve uitlegmethode tevens aan bij de zogenaamde verzekeringsovereenkomsten van de provinciale tekening, zoals consumentenverzekeringen en niet ter beurze gesloten bedrijfsmatige verzekeringen, aangezien ook over de totstandkoming van de op deze verkeringen van toepassing zijnde algemene polisvoorwaarden niet wordt onderhandeld. Vgl. N. van Tiggele-van der Velde, ‘Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade, Uitleg in het verzekeringsrecht’, AV&S 2012/9.
Het uitgangspunt voor de objectieve uitleg is volgens de Hoge Raad dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij – op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormeld objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is – binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen.
Het voldoende duidelijk kenbaar zijn voor de verzekeringsnemer is met name van belang als het gaat om consumentenverzekeringen. Indien bepalingen uit de polisvoorwaarden van consumentenverzekering niet voldoende kenbaar of onduidelijk zijn en twijfel bestaat over de betekenis van een bepaling, dan dient volgens artikel 6:238 lid 2 BW niet de objectieve, maar de voor de consument (verzekerde) meest gunstigste uitleg te prevaleren. Deze uitleg sluit weer aan bij de eerder genoemde subjectieve Haviltex-norm, die haar betekenis niet in het geheel is verloren.
De bovengenoemde uitlegmaterie komt aan de orde in het arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juli 2013, welke ik hieronder zal bespreken. In dit arrest komt goed naar voren dat in beginsel de objectieve uitleg bij consumentenverzekeringen wordt gehanteerd maar dat de grens tussen wanneer de objectieve uitleg en wanneer de voor de consument zo gunstig mogelijk (subjectieve) uitleg dient te gelden, erg dun is.
Casus
Verzekerde in deze zaak is eigenaar van een woonark. Voor deze woonark heeft verzekerde een schadeverzekering afgesloten waarop de polisvoorwaarden voor Pleziervaartuigen, Woonschepen en Vaartuigen van toepassing zijn. In deze voorwaarden zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
‘ Artikel 8 lid 1
Gevaren waartegen verzekerd:
Schade door alle gevaren van de vaart, als storm, blikseminslag, schipbreuk, stranden, aanvaren, brand, ontploffing, diefstal en alle andere plotseling van buiten komende onheilen.
Artikel 9
Eigen gebrek:
Het eigen gebrek van een verzekerd vaartuig, alsmede hieruit voortvloeiende gevolgschade, is medeverzekerd.
Artikel 23
De vereniging vergoedt geen schade: (…)
11. ontstaan door vorst wanneer onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen.’
Op 7 oktober 2009 heeft de verzekeraar een brief gestuurd aan verzekerde om te waarschuwen voor de gevaren van vorst en scheurvorming bij leidingen bij leegstaande en niet verwarmde woonboten. Tevens is in de brief vermeld dat deze schade niet door de verzekeraar wordt vergoed.
Op 26 december 2009 is de centrale verwarming van de woonboot van verzekerde uitgevallen. Dit is gemeld bij de verzekeraar. De woonboot van verzekerde was tussen 26 december 2009 en 1 januari 2010 onbewoond. Tussen partijen is op 26 december 2009 afgesproken dat verzekerde gedurende deze tijd de woonboot in de gaten zou houden.
Op 1 januari 2010 is de woonboot gezonken en verloren gegaan, evenals de inboedel.
Uit onderzoek blijkt dat de oorzaak van het zinken is dat een waterleiding van de woonboot is stuk gevroren waardoor een drijfbak is volgelopen met water.
Nadat verzekerde een beroep deed op de schadeverzekering heeft de verzekeraar de schade afgewezen. In de brief staan de volgende woorden: ‘ dat wij formeel gezien de gehele schade kunnen afwijzen, waarvoor wij u o.m. verwijzen naar (…)’. Vervolgens verwijst de verzekeraar in haar brief naar artikel 23 sub 11 met daarin de voornoemde uitsluitingsgrond. Volgens de verzekeraar waren door verzekerde onvoldoende voorzorgsmaatregelen getroffen.
De verzekerde heeft de verzekeraar vervolgens gedagvaard en vordert een verklaring voor recht dat de verzekeraar dekking dient te verlenen onder de verzekeringspolis.
De verzekeraar verweert zich door te stellen dat verzekerde niet gesteld of bewezen heeft dat sprake is van een gedekt evenement (een van buiten komend onheil/ eigen gebrek), en voor zover daarvan wel sprake van zou zijn de uitsluitingsgrond van artikel 23 lid 11 geldt.
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft verzekerde in eerste aanleg in het gelijk gesteld. Volgens de rechtbank mocht verzekerde op grond van de afwijzingsbrief van de verzekeraar verwachten dat dekking zou worden verleend, indien het beroep van de verzekeraar op de uitsluitingsgrond niet juist zou worden bevonden. De afwijzingsbrief verwees alleen expliciet naar artikel 23 lid 11 en niet naar andere afwijzingsgronden. Dat in de afwijzing de afkorting ‘ o.m’ is opgenomen, maakt dit volgens de rechtbank niet anders. Deze afkorting zou volgens de rechtbank alleen betrekking kunnen hebben op eventuele andere (niet genoemde) uitsluitingsgronden. Het beroep van de verzekeraar dat geen sprake is van een gedekt evenement zou volgens de rechtbank in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid nu deze gronden niet in de afwijzing waren genoemd. Of sprake is van een verzekerd evenement als ‘een van buiten komend onheil’ of een ‘eigen gebrek’, doet volgens de rechtbank dan ook niet ter zake.
Volgens de rechtbank is slechts aan de orde of het beroep van de verzekeraar op de uitsluitingsgrond van artikel 23 lid 11 al dan niet gehonoreerd kan worden. Met betrekking tot de uitsluitingsgrond (geen schade wordt vergoed wanneer onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen) oordeelt de rechtbank dat deze onvoldoende duidelijk en begrijpelijk was voor de verzekerde als niet-professionele partij om uitkering te weigeren nu de verzekeraar niet had vermeld wat zij precies met voorzorgsmaatregelen bij woonarken bedoeld. Het beroep van de verzekeraar op deze uitsluitinggrond wordt dan ook door de rechtbank verworpen. Vervolgens wijst zij de verklaring voor recht - dat de verzekeraar dient uit te keren - toe.
Hoger beroep
De verzekeraar is na aanleiding van het vonnis in hoger beroep gegaan. In hoger beroep voert de verzekeraar wederom aan dat niet hoeft te worden uitgekeerd op grond van de voorwaarden omdat geen sprake is van een verzekerd evenement en verzekerde onvoldoende maatregelen heeft genomen om de schade te beperken en dat schade ontstaan door vorst bij onvoldoende voorzorgsmaatregelen niet wordt vergoed.
Verzekerde stelt zich wederom op het standpunt dat het de verzekeraar niet vrij staat om dekking te weigeren op een andere grond dan de eerder door de in de afwijzing genoemde uitsluitingsgrond. Verzekerde stelt dat zelfs indien andere afwijzingsgronden kunnen worden meegenomen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van dekking, de schade gewoon gedekt is en geschaard kan worden onder ‘ een van buiten komend onheil’ (artikel 8). Indien de schade niet valt aan te merken als een van buiten komend onheil, dient deze volgens verzekerde in ieder geval als ‘ eigen gebrek’ (in de zin van artikel 9) te worden aangemerkt.
Het hof beoordeeld eerst de afwijzingsbrief van de verzekeraar. In tegenstelling tot de rechtbank, meent het hof dat de afkorting ‘ o.m.’ niet anders kan worden gelezen dan dat er naast de genoemde uitsluitingsgrond nog andere afwijzingsgronden waren. Het hof trekt de uitleg van de afkorting dan ook ruimer dan de rechtbank aangezien het begrip afwijzingsgronden zowel het niet voldoen aan een verzekerd evenement, als het voldoen aan uitsluitingsgronden omvat.
In tegenstelling tot de rechtbank komt het hof dan wel toe aan de beoordeling of sprake is van een verzekerd evenement. Het hof heeft daarbij gekeken naar bewoordingen van artikel 8 (een van buiten komend onheil) en artikel 9 (dekking wegens een eigen gebrek) en wat de verzekerde hierover in het kader van zijn bewijsopdracht hierover heeft aangevoerd.
Het hof meent dat scheuren die zijn ontstaan aan de drijvers van de woonboot waardoor de woonboot volgens de ingeschakelde expert is komen te zinken, niet hun oorzaak vinden in een van buiten komende oorzaak. Volgens het hof kan het niet verwarmen van de boot als oorzaak voor de scheurvorming worden gezien. Doordat de verwarming aan boord tijdelijk niet was ingeschakeld is de waterleiding uiteindelijk bevroren en gaan lekken. Voorts is volgens het hof geen sprake van een plotselinge oorzaak.
Het hof oordeelt verder dat tevens geen sprake is van een eigen gebrek. Dat geen sprake is van een van buiten komende omstandigheid betekent volgens het hof namelijk niet dat er dan automatisch wel sprake is van een eigen gebrek. Het begrip eigen gebrek ziet volgens het hof toe op negatieve kwaliteit van het vaartuig in haar materiaal of constructie. Scheurvorming is volgens het hof niet altijd een eigen gebrek. Uit de feiten en omstandigheden volgt niet dat het materiaal van de woonboot kwalitatief minder waardig was. Was dat wel zo geweest dan zou volgens artikel 9 van de polisvoorwaarden wel sprake van dekking zijn geweest voor de daaruit voortvloeiende gevolgschade.
Het hof stelt vast dat nu geen sprake is van een van buiten komend onheil en/of een eigen gebrek verzekerde geen aanspraak kan maken op dekking van zijn schade. Dat geldt volgens het hof te meer nu de verzekeraar bij brief van 7 oktober 2009 verzekerde heeft gewaarschuwd dat schade als gevolg van in de vorst periode bevroren en gebarsten waterleidingen niet onder de dekking van de polis vallen. Aan de bespreking van de uitsluitingsgrond komt het hof vanzelfsprekend niet meer toe.
Conclusie
In de bovenstaande zaak komen dan ook drie uitlegkwesties aan bod. Allereerst de uitleg van de afkorting ‘ o.m’ uit de afwijzingsbrief van de verzekeraar waarmee de zaak in beginsel lijkt te staan of te vallen. De rechtbank kiest in eerst instantie voor een enge uitleg van de afkorting ‘ o.m.’ waardoor enkel speelt of de verzekeraar een beroep kan doen op een uitsluitingsgrond. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de uitsluitingsgrond onvoldoende duidelijk is, dient deze (subjectief) in het voordeel van de consument te worden uitgelegd.
Het hof kiest er zoals gezegd voor om aan de afkorting een ruime uitleg te geven waardoor de verzekeraar het verweer behoudt dat geen sprake is van een verzekerd evenement volgens de polisvoorwaarden. Bij de beoordeling of sprake is van een verzekerde evenement heeft het hof vervolgens met name gekeken naar de taalkundige betekenis van de bewoordingen. Het hof zal van oordeel zijn geweest dat deze bepalingen voldoende duidelijk kenbaar waren voor de verzekerde waardoor er voor een voor de consument zo gunstig mogelijke uitleg geen ruimte is, zoals dit reeds eerder in eerste aanleg nog wel het geval was bij de uitsluitingsgrond.
Deze zaak illustreert dan ook goed de verschillende uitlegnormen waarbij uiteindelijk de objectieve uitleg volgens het hof de voorkeur verdient. Verder wordt ook duidelijk dat de grens tussen wanneer de objectieve uitleg en wanneer de subjectieve uitleg gehanteerd moet worden, erg dun kan zijn.
Voor een goede algehele vergelijking is het jammer dat het hof geen overweging ten overvloede heeft besteed aan de uitleg van de uitsluitingsgrond. Wel is duidelijk dat de rol van de subjectieve uitleg niet dient te worden uitgevlakt bij consumentenverzekeringen. Het gevaar bestaat dat bij hanteren van de verschillende uitlegnormen verschillende (onverwachte) uitkomsten kunnen ontstaan en dat zowel verzekerde als verzekeraar bij onduidelijke polisvoorwaarden het schip in kunnen gaan. Verduidelijking van deze voorwaarden door bijvoorbeeld het opnemen van definities of voorbeelden verdient vanuit het oogpunt van beide partijen dan ook navolging.
Gerelateerd
Verzekering