Als er bij een Nederlandse rechter tegen een Amerikaanse partij wordt geprocedeerd en de Nederlandse rechter legt deze Amerikaanse partij een veroordeling op, heeft dit vaak tot gevolg dat de Nederlandse partij haar vordering op de Amerikaanse partij alsnog niet kan verhalen, omdat het vonnis van de Nederlandse rechter in Amerika niet wordt erkend (en dus niet ten uitvoer kan worden gelegd).
Ondanks dat je als Nederlandse partij in zo’n situatie een positief vonnis hebt weten te bemachtigen, blijf je in feite alsnog met lege handen achter.
De hoofdregel van het Verdrag van New York
In het algemeen heeft zo’n partij meer kans op een succesvolle tenuitvoerlegging als er voor arbitrage is gekozen. Het internationale Verdrag van New York uit 1958 (het ‘Verdrag van New York’) bepaalt namelijk dat elke bij het Verdrag van New York aangesloten staat de scheidsrechterlijke uitspraken van een andere verdragsstaat in principe als bindend zal erkennen en tenuitvoerleggen. Zowel Nederland als de Verenigde Staten zijn partij bij het Verdrag van New York. Alleen als er sprake is van één van de limitatieve in het Verdrag van New York opgesomde gronden, mag een rechter (aan wie verlof tot tenuitvoerlegging en erkenning wordt gevraagd) de tenuitvoerlegging en erkenning van een arbitraal vonnis weigeren.
Gelijktijdige vernietigingsprocedure
De hoofdregel is dus dat een Nederlandse rechter een in Amerika gewezen arbitraal vonnis erkent en tevens verlof verleent om dit arbitrale vonnis in Nederland ten uitvoer te leggen. (Uiteraard geldt deze hoofdregel ook andersom; in die zin dat een Amerikaanse rechter in beginsel ook in Nederland gewezen arbitrale vonnissen erkent en verlof verleent om deze ten uitvoer te leggen). Maar hoe zit dit in het geval er gelijktijdig met het moment dat een rechter op het verlof tot erkenning en tenuitvoerlegging moet beslissen, in het land waar het arbitrale vonnis is gewezen, wordt geprocedeerd over de vraag of hetzelfde arbitrale vonnis kan worden vernietigd? Over deze vraag heeft het gerechtshof Den Haag zich kort geleden gebogen.
Casus
Wat was er aan de hand? Tussen Vantage –een onderneming met vennootschappen in Amerika en op de Kaaiman Eilanden– en Petrobras –een onderneming met vennootschappen in Amerika, Nederland en Brazilië– was in Amerika een arbitraal vonnis gewezen op basis waarvan Petrobras meer dan 620 miljoen Amerikaanse dollar aan Vantage zou moeten betalen (het ‘Arbitraal Vonnis’).
Naar aanleiding van het Arbitraal Vonnis heeft Vantage aan de rechtbank in Houston (Amerika) verlof gevraagd om het Arbitraal Vonnis ten uitvoer te mogen leggen. Als tegeneis heeft Petrobras in deze procedure de rechter in Houston verzocht het Arbitraal Vonnis te vernietigen. De bevoegdheid om kennis te nemen van een vordering tot vernietiging of herroeping van een arbitraal vonnis berust onder het Verdrag van New York exclusief bij de autoriteiten van het land waar het arbitrale vonnis is gewezen. Aangezien het Arbitraal Vonnis in Amerika was gewezen en Amerikaans recht onder specifieke omstandigheden vernietiging van een arbitraal vonnis toestaat, kon Petrobras deze tegeneis ook bij de rechter in Houston indienen.
Nadat de rechter in Houston de vordering tot vernietiging had afgewezen, heeft Petrobras hoger beroep ingesteld en in Amerika in tweede instantie om vernietiging van het Arbitrale Vonnis gevraagd.
Tijdens deze procedure in hoger beroep en dus nog voordat de Amerikaanse hoge beroepsrechter over de vernietiging had beslist, heeft Vantage ook in Nederland verlof gevraagd om het Arbitraal Vonnis ten uitvoer te mogen leggen.
Oordeel Nederlandse rechter
Het gerechtshof Den Haag oordeelt vervolgens dat het aanleiding ziet de beslissing over het verzoek tot tenuitvoerlegging op te schorten. Het gerechtshof verwijst daarbij (in mijn ogen terecht) op artikel VI van het Verdrag van New York. Dit artikel bepaalt namelijk dat indien om vernietiging van een arbitrale uitspraak is verzocht, de autoriteit bij wie een beroep op dezelfde arbitrale uitspraak wordt gedaan de beslissing over de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak kan opschorten en kan bevelen dat de andere partij passende zekerheid stelt. Voor de duidelijkheid overweegt het gerechtshof in het arrest dat de beslissing om de zaak op te schorten tot gevolg heeft dat de zaak administratief als afgedaan zal worden beschouwd, maar dat als (één van de) partijen op enig moment alsnog een beslissing op het verzoek verlangt, de zaak weer herleeft. Dit betekent dat als de vordering tot vernietiging in het buitenland wordt afgewezen, de eisende partij in Nederland de zaak eenvoudig kan laten herleven en niet opnieuw een procedure hoeft te starten waarin om verlof wordt gevraagd.
Conclusie
The ‘learning lesson’ uit het arrest van het gerechtshof Den Haag is dat een lopende buitenlandse procedure over de vernietiging van een arbitraal vonnis, er in ieder geval tijdelijk aan in de weg kan staan om datzelfde arbitrale vonnis in een ander land te (laten) erkennen en ten uitvoer te (laten) leggen. Wel is het in de praktijk gemakkelijk om de zaak te laten herleven, zodra er in het buitenland negatief over de vernietiging is geoordeeld. Een eisende partij hoeft dan in Nederland dus niet opnieuw om verlof te vragen.