Inleiding
In deze procedure ging het om een opdrachtnemer die letsel opliep als gevolg van een ongeval dat hem tijdens zijn werkzaamheden voor een school overkwam. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is hij van een door de school ter beschikking gestelde ladder gevallen. Namens de school is aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
Tijdens de schadeafwikkeling bleek dat de opdrachtnemer inkomsten had uit zwart werk met een flinke omvang. De verzekeraar van de school stelde zich op het standpunt dat met die inkomsten geen rekening mocht worden gehouden bij het begroten van het verlies aan verdienvermogen.
De rechtbank (in deelgeschil) en het hof gaven de verzekeraar daarin ongelijk. Inkomsten uit zwart werk tellen wel mee bij de begroting van het verlies aan verdienvermogen, zo oordelen beide instanties. De verzekeraar van school stelt tegen het arrest van het hof beroep in cassatie in.
Oordeel Hoge Raad
Het cassatieberoep van de verzekeraar van de school slaagt niet.
In de eerste plaats herhaalt de Hoge Raad nog eens de uitgangspunten voor het begroten van verlies aan verdienvermogen (r.o. 3.1.2):
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienen het bestaan en de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen als gevolg van een aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis te worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen het inkomen van de benadeelde in de feitelijke situatie na die gebeurtenis en het inkomen dat de benadeelde in de hypothetische situatie zonder die gebeurtenis (hierna: de hypothetische situatie) zou hebben verworven. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade rusten in beginsel op de benadeelde. Aan de benadeelde mogen in het kader van de vergelijking tussen de feitelijke en de hypothetische situatie echter geen strenge eisen worden gesteld. Bij het vergelijken van de feitelijke en de hypothetische situatie moet naar redelijkheid worden ingeschat hoe het inkomen van de benadeelde zich zal ontwikkelen respectievelijk hoe het zich zonder de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis zou hebben ontwikkeld. Bij deze inschattingen komt het aan op redelijke verwachtingen omtrent toekomstige ontwikkelingen in het arbeidsvermogen van de benadeelde na die gebeurtenis, respectievelijk zonder die gebeurtenis. In dat verband dienen de goede en kwade kansen te worden afgewogen, bij welke afweging de rechter een aanzienlijke mate van vrijheid heeft.
Dit onder verwijzing naar eerdere arresten van 22 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:590) en 17 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:273).
De Hoge Raad vervolgt (r.o. 3.1.3) dat bij de begroting van de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen – voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het verrichten als zodanig rechtmatig is – rekening kan worden gehouden met inkomsten uit zwart werk van de benadeelde in de periode vóór de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis. Ook dat is niet nieuw. De Hoge Raad had dit al eerder beslist in het arrest van 24 november 2000 (ECLI:NL:HR:AA8453).
De Hoge Raad eindigt met antwoord op de vraag hoe je de inkomsten uit zwart werk dan begroot (r.o. 3.1.4):
Indien de benadeelde vóór de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis inkomsten had uit zwart werk waarvan het verrichten als zodanig rechtmatig is, dient, overeenkomstig hetgeen hiervoor in 3.1.2 is overwogen, te worden beoordeeld (i) of, en zo ja, in welke omvang de benadeelde in de hypothetische situatie deze werkzaamheden zou hebben verricht, dan wel ter vervanging daarvan andere werkzaamheden zou hebben verricht, en (ii) welk netto-inkomen, na inhouding of afdracht van de verschuldigde belasting en premie, de benadeelde met de hiervoor bedoelde werkzaamheden zou hebben ontvangen.
Conclusie
Ervan uitgaande dat een benadeelde voor het ongeval zwarte inkomsten had uit werkzaamheden die als zodanig rechtmatig waren, zijn die inkomsten relevant voor de begroting van het verlies aan verdienvermogen.
Bij het begroten van dat onderdeel van de schade zal de benadeelde moeten stellen en (bij betwisting) bewijzen:
- welke werkzaamheden hij zou hebben verricht, in het hypothetische geval dat het ongeval hem/haar niet was overkomen; en
- welk netto-inkomen, na inhouding of afdracht van belasting en premies, hij/zij daarmee zou hebben verdiend.
Vaste rechtspraak is verder dat aan de stelplicht en bewijslast van de benadeelde in het kader van de vergelijking tussen de feitelijke situatie en de hypothetische situatie zonder ongeval geen strenge eisen mogen worden gesteld.
Heeft u een vraag over de begroting van schade? Neem gerust contact op met mij of een van mijn collega's van ons team Aansprakelijkheid en Verzekering.