Het coronavirus, het medisch beroepsgeheim en de meldingsplicht van de arts

17 maart 2020, laatst geüpdatet 12 september 2024
Het coronavirus (ook wel 'COVID-19') is op 28 januari 2020 door de Minister voor Medische Zorg aangemerkt als een groep A-infectieziekte in de zin van de Wet publieke gezondheid ('Wpg'). Dit brengt met zich dat een arts die bij een patiënt het coronavirus vaststelt of een vermoeden heeft van besmetting met het virus, dit moet melden aan de gespecialiseerd arts infectieziektebestrijding van de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD).
In dit artikel

Wat houdt deze meldingsplicht precies in? Welke patiëntgegevens mag of moet de arts hierbij overleggen? En maakt de arts hiermee geen inbreuk op zijn medisch beroepsgeheim? Deze en andere vragen beantwoorden wij in onderstaand blog, waarin wij de meldingsplicht van de arts op grond van de Wpg en de betekenis van het medisch beroepsgeheim in dat verband bespreken.

Meldingsplicht van artikel 22 lid 1 Wpg

Bij ministeriële regeling van 28 januari 2020 heeft onze Minister voor Medische Zorg het coronavirus aangemerkt als groep A-infectieziekte in de zin van de Wpg. Een van de gevolgen van deze kwalificatie is dat een arts die een vermoeden heeft van besmetting bij een door hem onderzocht persoon of bij deze persoon een besmetting vaststelt, hiervan onverwijld melding moet maken bij (de aangewezen gespecialiseerd arts infectieziektebestrijding van) de GGD (art. 22 lid 1 Wpg, zie ook art. 17 Wpg). “Onverwijld” houdt in dat de arts ‘zonder enige vertraging’ tot melding moet overgaan. Deze melding moet de arts doen bij de GGD in de gemeente waar hij werkzaam is. Indien de persoon in kwestie elders verblijft, zet de GGD de melding onverwijld door naar GGD van de verblijfplaats van deze persoon (art. 23 Wpg). De GGD kan dan een bron- en contactonderzoek opstarten, waarna eventuele (vrijwillige of dwingende) maatregelen kunnen worden genomen, zoals thuisisolatie of het plaatsen van mensen in (thuis)quarantaine.

Gedeeltelijke vrijstelling meldplicht?

Inmiddels is het coronavirus door de WHO aangemerkt als een pandemie en komt het virus wereldwijd voor. In Nederland is het aantal personen dat (vermoedelijk) besmet is met het coronavirus in enkele dagen tijd drastisch gestegen. Om die reden is sinds 12 maart 2020 in de (concept)-LCI-Richtlijn COVID-19 opgenomen dat vanaf 12 maart 2020 ‘tot nader order’ alleen bevestigde gevallen gemeld moeten worden bij de GGD. Deze LCI-Richtlijn is bedoeld voor GGD’en en ziekenhuizen, maar wordt in de praktijk door een veel bredere beroepsgroep toegepast. Volgens de LCI-Richtlijn behoeven artsen dus (vooralsnog) géén melding meer te doen van personen bij wie louter het vermoeden bestaat dat zij besmet zijn met het virus. De Richtlijn lijkt hiermee voor een gedeeltelijke afzwakking van de meldplicht te pleiten. Gelet op het pandemische karakter van het coronavirus kunnen wij ons voorstellen dat dit wenselijk is. Opvallend is echter wel dat de Minister van VWS tot op heden nog geen officiële vrijstelling heeft verleend. Dit terwijl artikel 22 lid 4 van de Wpg bepaalt dat het achterwege laten van melden pas is geoorloofd op het moment dat de Minister van VWS (via een ministeriële regeling) daartoe een vrijstelling verleent. Tot op heden is een dergelijke vrijstelling echter nog niet gepubliceerd.

Inhoud van de melding

Wat de arts precies moet doorgeven aan de GGD, is limitatief opgesomd in artikel 24 lid 1 Wpg. De arts dient bij een melding naast gegevens over de ziekte ook de naam, het adres, het geslacht, de geboortedatum, het burgerservicenummer en de verblijfplaats van de betrokken persoon te melden. Om zo snel mogelijk een bron- en contactonderzoek op te starten en mogelijk (vrijwillige en dwingende) maatregelen te nemen, is het immers noodzakelijk dat de identiteit van de persoon bekend is. Omdat de melding onverwijld door een arts moet worden gedaan, kan het in de praktijk voorkomen dat een arts op korte termijn niet over alle bovengenoemde gegevens kan komen te beschikken. De wetgever heeft hierover in de memorie van toelichting bij de Wpg opgemerkt dat er meer waarde aan de snelheid van het melden wordt gehecht dan aan volledigheid van informatie. De arts moet die gegevens verstrekken betreffende de patiënt die hij 'redelijkerwijs heeft kunnen achterhalen'. Als de arts bepaalde gegevens enkel kan verkrijgen door deze op te vragen bij de patiënt en de patiënt deze weigert te verstrekken, moet de arts - naar het lijkt - melding doen zonder overlegging van die gegevens.
Zoals gezegd, is de opsomming van artikel 24 lid 1 Wpg limitatief. In aanvulling op de bovengenoemde gegevens, kan het echter wel zo zijn dat een arts in de volgende twee situaties aanvullende medische gegevens over de betrokken persoon dient te verstrekken aan de GGD, namelijk wanneer (artikel 24 lid 4 Wpg):


a) de burgermeester dit verzoekt op de voet van artikel 30 Wpg; óf
b) de betrokken persoon hier zelf toestemming voor geeft.

De meldingsplicht en het medisch beroepsgeheim

Het medisch beroepsgeheim, zoals onder meer neergelegd in artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek, verplicht een arts ertoe in het kader van zijn beroepsuitoefening toevertrouwde informatie niet te delen met anderen dan de patiënt zelf. Op het medisch beroepsgeheim bestaan een viertal uitzonderingen, die ook zijn omschreven in de onlangs herziene Richtlijn 'Omgaan met medische gegevens' van de KNMG:

1. toestemming van de patiënt;
2. een conflict van plichten;
3. een zwaarwegend belang;
4. een wettelijke verplichting of bevoegdheid.


Artikel 22 lid 1 Wpg is een voorbeeld van een wettelijke verplichting op grond waarvan de arts zijn beroepsgeheim terzijde moet schuiven. Op grond van deze bepaling in combinatie met artikel 24 lid 1 Wpg moet de arts immers bepaalde gegevens betreffende de patiënt, waaronder medische gegevens, verstrekken aan de GGD. Indien de arts géén melding maakt van een (vermoede) besmetting met het coronavirus riskeert hij bovendien een strafrechtelijke sanctie (zie art. 66 Wpg). De wetgever heeft hier in de parlementaire geschiedenis bij de Wpg echter over opgemerkt dat de verwachting is dat een dergelijke strafrechtelijke sanctie slechts zelden zal worden toegepast. Voor zover ons bekend is hiervan tot op heden (voor wat betreft de schending van de meldplicht bij andere a-virussen) ook nooit sprake geweest.

Daarnaast is het zo dat een arts op grond van artikel 30 Wpg door de burgemeester kan worden verzocht om andere medische gegevens te verstrekken over een bepaalde patiënt (zie ook art. 24 lid 4 onder a Wpg). Ook artikel 30 Wpg is een wettelijke verplichting op grond waarvan de arts zijn beroepsgeheim mag doorbreken. Wel is het hierbij van belang dat de burgemeester slechts van zijn bevoegdheid op grond van artikel 30 Wpg gebruik mag maken voor zover verstrekking van deze medische gegevens noodzakelijk is om de aard en omvang van het gevaar van verspreiding vast te stellen. De burgemeester mag van deze bevoegdheid dus niet gebruikmaken voor andere doeleinden.

Voor het verstrekken van méér of andere gegevens aan de GGD, anders dan omschreven in de artikelen 24 en 30 Wpg, heeft de arts in beginsel toestemming nodig van de patiënt (zie ook art. 24 lid 4 onder b Wpg). In een zeer uitzonderlijk geval is toestemming niet vereist vanwege een conflict van plichten of een zwaarwegend belang, maar voor deze doorbrekingsgronden gelden strenge voorwaarden. Indien de arts in strijd handelt met zijn medisch beroepsgeheim, riskeert hij een civiel- en/of tuchtrechtelijke aansprakelijkstelling. Ook een strafrechtelijke vervolging is in uitzonderlijke gevallen mogelijk.

Geldt de meldingsplicht alleen voor artsen?

De meldingsplicht op grond van artikel 22 lid 1 Wpg geldt (tot nu toe) alleen voor artsen en dus niet voor andere zorgverleners. Dit betekent dus ook dat op déze zorgverleners géén wettelijke verplichting rust om hun geheimhoudingsplicht te doorbreken. Zorgverleners die rechtstreeks zijn betrokken bij een behandeling/zorgverlening van een patiënt, kunnen bij een vermoeden dat een patiënt besmet is met het coronavirus wel contact opnemen met de rechtstreeks bij de behandeling/zorgverlening betrokken arts, zodat deze arts een onderzoek kan verrichten en eventueel tot melding over kan gaan. In de Wpg is geen regeling getroffen voor de situatie waarin er géén arts rechtstreeks bij de behandeling/zorgverlening betrokken is. In die situatie zal het medisch beroepsgeheim dus als uitgangspunt moeten gelden. Dit heeft tot gevolg dat een zorgverlener (niet-zijnde arts) in principe alleen een melding bij de GGD mag doen indien de patiënt hiervoor toestemming heeft gegeven, ofwel sprake is van een ‘conflict van plichten-situatie’ of een (ander) zwaarwegend belang. Van deze laatste twee situaties is, zoals gezegd, alleen sprake in uitzonderlijke gevallen.

Tot slot

Van belang is dat u als arts goed voor ogen houdt welke gegevens u al dan niet mag verstrekken bij het maken van een melding van een patiënt met een (vermoedelijke) coronabesmetting. Wij raden zorgaanbieders bovendien aan om zorgverleners binnen hun organisatie proactief te informeren over (de grenzen van) het medisch beroepsheim in het kader van de meldingsplicht. Tot slot wijzen wij zorgaanbieders op artikel 5 van de Regeling publieke gezondheid. Deze bepaling schrijft voor dat de gegevensverwerkingen bij de meldingen in de zin van de Wpg moeten voldoen aan de norm NEN 7510 voor informatiebeveiliging in de zorg.

Heeft u vragen over de verstrekking van medische gegevens in het kader van de meldingsplicht die geldt bij het coronavirus? Of heeft u andere vragen met betrekking tot de Wpg? Neem dan gerust contact op met Milou Janssen of Marloes Hulshof.

Gerelateerd

No posts found