Wat is er gebeurd?
Onderliggende kwestie
Eiser en zijn toenmalige echtgenote hebben in 2005 ernstige brandwonden opgelopen en zijn voor het leven verminkt geraakt door een ontploffing en brand in hun woonwagen. Een week voor de ontploffing had de vrouw al een gaslucht geroken, maar het installatiebedrijf dat in opdracht van de gemeente onderzoek kwam doen en indien noodzakelijk werkzaamheden diende te verrichten heeft na een kort bezoekje geen verdere actie ondernomen.
Het stel schakelt hierop een advocaat in om het installatiebedrijf en de gemeente aansprakelijk te stellen. Deze advocaat vraagt een toevoeging aan namens het echtpaar en stuurt in november 2006 en januari 2007 twee brieven aan het installatiebedrijf. Vervolgens zijn geen handelingen meer verricht.
In maart 2011 schakelt eiser een andere advocaat in, die het dossier overneemt. De opvolgend advocaat merkt op dat zijn voorganger naast de twee brieven niets heeft uitgevoerd en aldus de schadeclaim tegen het installatiebedrijf en de gemeente Valkenburg aan de Geul heeft laten verjaren. De eerste advocaat wordt aansprakelijk gesteld voor een beroepsfout.
Eerste aanleg
De benadeelde vordert een verklaring voor recht dat het advocatenkantoor toerekenbaar is tekortgeschoten vanwege het nalaten om de voor het ongeval aansprakelijke partij aansprakelijk te stellen, waardoor de schade niet is vergoed en de schadeclaim inmiddels is verjaard. Eind 2017 wijst de rechtbank de vorderingen van eiser toe.
Hoger beroep
Het gerechtshof in Den Bosch vernietigt dit vonnis vanwege een geslaagd beroep van het advocatenkantoor op de klachtplicht (art. 6:89 BW). Het hof heeft daartoe onder meer overwogen dat de cliënt veel eerder dan in maart 2011 onderzoek had moeten doen vanwege zodanige gerede twijfel over een gebrek in de prestatie. Kort gezegd, de cliënt had veel eerder bij het kantoor aan de bel moeten trekken dat hij niets meer had gehoord over zijn claim en kan daarom geen beroep meer doen op het gestelde gebrek in de prestatie van het advocatenkantoor.
Klachtplicht
Algemeen
Artikel 6:89 BW houdt in dat de schuldeiser geen beroep kan doen op een gebrek in de prestatie van een contractuele wederpartij, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij die wederpartij heeft geprotesteerd. Schending van de klachtplicht leidt tot verval van recht.
De strekking is de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen, omdat hij erop moet kunnen rekenen dat een schuldeiser tijdig protesteert indien deze een gebrek in de geleverde prestatie heeft ontdekt of heeft kunnen ontdekken. Wat is nu ‘binnen bekwame tijd’? Deze vraag dient te worden beantwoord met inachtneming van alle relevante omstandigheden en onder afweging van alle betrokken belangen. Daarbij is in ieder geval van belang enerzijds dat de partij die zich beroept op de klachtplicht nadeel heeft ondervonden als gevolg van het verstrijken van de tijd (zoals een benadeling in de bewijspositie) en anderzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren (verval van recht). Verder zijn relevante omstandigheden de waarneembaarheid van het gebrek, de aard van de rechtsverhouding en de deskundigheid van partijen.
Advocatuur
De Hoge Raad heeft in zijn ‘februari-arresten’ uit 2013 bepaalde dat de klachtplicht van toepassing is op ‘alle verbintenissen’ (Hoge Raad 8 februari 2013, JOR 2013/106 (Van de Steeg c.s./Rabobank), Hoge Raad 8 februari 2013, JOR 2013/107 (Kramer/Van Lanschot) en Hoge Raad 8 februari 2013, JOR 2013/108 (Van Lanschot/Grove)). De Hoge Raad heeft hiermee duidelijk gemaakt dat de klachtplicht ook van toepassing kan zijn op beroepsbeoefenaren zoals advocaten.
Ook in beroepsaansprakelijkheidskwesties kan dus – als verweer door de beroepsbeoefenaar – een beroep op schending van de klachtplicht worden gedaan. Zo kan een (voormalig) cliënt op een gebrekkige prestatie in de dienstverlening door een advocaat geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd daarover heeft geprotesteerd. Het voorgaande geldt onafhankelijk van de vraag of sprake is van verjaring.
Het oordeel van de Hoge Raad
In cassatie wordt (onder meer) geklaagd, dat het hof heeft miskend dat art. 6:89 BW niet van toepassing is op een geval als het onderhavige, waarin geen prestatie (meer) is verricht c.q. is stilgezeten.
Ter beantwoording van deze vraag verwijst de Hoge Raad naar een arrest van 23 maart 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ3531, Brocacef/Simons). Volgens de cassatieklacht in die kwestie had het hof ten onrechte overwogen dat art. 6:89 BW slechts van toepassing is in gevallen waarin een (gebrekkige) prestatie is verricht en niet wanneer géén prestatie is verricht, ook al levert het achterwege blijven daarvan wanprestatie op. Deze klacht faalde volgens de Hoge Raad (r.o. 4.3.):
“Deze bepaling strekt ertoe de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen omdat hij erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks eveneens met spoed aan de schuldenaar mededeelt (Parl. gesch. Boek 6, blz. 316-317). Gelet op deze strekking, alsmede op de bewoordingen waarin de bepaling is gesteld – nu daarin wordt gesproken over “een gebrek in de prestatie” -, ziet art. 6:89 BW slechts op gevallen van ondeugdelijke nakoming en niet (mede) op gevallen waarin in het geheel geen prestatie is verricht.”
In onderhavige kwestie staat in cassatie vast, dat het advocatenkantoor na de brief van 17 januari 2007 aan de (mogelijk aansprakelijke) installateur feitelijk niet meer de belangen van eiser heeft behartigd en iedere verdere prestatie in het kader van de overeenkomst met eiser achterwege heeft gelaten. Op een dergelijk nalaten om een overeengekomen prestatie te verrichten, is art. 6:89 BW niet van toepassing, aldus de Hoge Raad (r.o. 3.3).
Conclusie
Kort en goed heeft de Hoge Raad zijn beslissing uit 2007 herhaald: op een nalaten om een overeengekomen prestatie te verrichten (ofwel, een niets doen) is art. 6:89 BW niet van toepassing. Enkel bij actieve handelingen kan een beroep op de klachtplicht worden gedaan.