Sturende rol van de werknemer bij keuze ontslagtraject beperkt

2 februari 2010, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Rechters zijn steeds verdeeld geweest over de vraag of werknemers de kantonrechter kunnen verzoeken de arbeidsovereenkomst tijdens de opzegtermijn te ontbinden, nadat werkgevers de arbeidsovereenkomst al hebben opgezegd. Recent heeft de Hoge Raad zich hierover uitgelaten en de kans op succes voor werknemers in deze ontbindingsprocedures beperkt.Als werkgevers zich door bedrijfseconomische of bedrijfsorganisatorische redenen genoodzaakt zien werknemers te ontslaan, wordt veelal gekozen voor de...
Frédérique Hoppers 
Frédérique Hoppers 
Advocaat - Partner
In dit artikel
Rechters zijn steeds verdeeld geweest over de vraag of werknemers de kantonrechter kunnen verzoeken de arbeidsovereenkomst tijdens de opzegtermijn te ontbinden, nadat werkgevers de arbeidsovereenkomst al hebben opgezegd. Recent heeft de Hoge Raad zich hierover uitgelaten en de kans op succes voor werknemers in deze ontbindingsprocedures beperkt.

Als werkgevers zich door bedrijfseconomische of bedrijfsorganisatorische redenen genoodzaakt zien werknemers te ontslaan, wordt veelal gekozen voor de ontslagprocedure bij het UWV Werkbedrijf (voorheen CWI). Op werkgevers rust dan in beginsel geen verplichting tot het betalen van een vergoeding en dit is voor werkgevers de voornaamste reden een ontslag via het UWV Werkbedrijf te bewerkstelligen, in plaats van via een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter.

Werknemers ervaren het vaak als onrechtvaardig dat deze keuze van werkgevers in het ontslagtraject bepalend is voor de vraag of zij aanspraak kunnen maken op een vergoeding. Zij proberen steeds vaker zelf de regie in handen te nemen door tijdens de opzegtermijn een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter in te dienen, zodat de kantonrechter alsnog een financiële tegemoetkoming voor het ontslag kan opleggen. Dit fenomeen lijkt de Hoge Raad in een arrest van 11 december 2009 een halt toe te roepen. De Hoge Raad neemt als uitgangspunt dat ontbindingsverzoeken van werknemers ingediend tijdens de opzegtermijn slechts kunnen worden toegewezen, als sprake is van een zodanige verandering in omstandigheden in de (invulling van de) arbeidsverhouding dat het dienstverband op een nóg eerder tijdstip behoort te eindigen dan via de inmiddels door de werkgever gedane opzegging. De enkele omstandigheid dat aan de werknemers geen vergoeding toekomt op het moment dat de arbeidsovereenkomst door de opzegging eindigt, levert volgens de Hoge Raad geen grond voor ontbinding op. Het recente arrest van de Hoge Raad vindt al navolging in de lagere rechtspraak. Meerdere kantonrechters hebben onder verwijzing naar het door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunt ontbindingsverzoeken van werknemers tijdens de opzegtermijn afgewezen.

Werknemers zullen dus van goeden huize moeten komen, wil de kantonrechter omstandigheden aanvaarden die aanleiding vormen het dienstverband op een eerder moment te doen eindigen. Dit wil niet zeggen dat een ontbindingsprocedure op voorhand gedoemd is te mislukken. Omdat werkgevers in zwaar weer veelal huiverig zullen zijn voor ontbindingsprocedures wordt nog wel eens getracht deze procedures tegen te houden door de arbeidsovereenkomst na de verkregen ontslagvergunning met directe ingang op te zeggen. Werkgevers zullen hierin echter zorgvuldig te werk moeten gaan. Als zonneklaar is dat werkgevers dit alleen maar doen om ontbindingsverzoeken van werknemers tegen te houden, kan dat de geldigheid van de opzegging aantasten. Werkgevers zullen hierin bovendien direct een juiste keuze moeten maken. Als zij aanvankelijk opzeggen met inachtneming van de opzegtermijn en vervolgens voor een tweede maal opzeggen zonder de opzegtermijn te respecteren (om zo het ontbindingsverzoek van de werknemer te frustreren), dan levert deze tweede opzegging volgens de Hoge Raad misbruik van bevoegdheid op. Werkgevers doen er dan ook verstandig aan hierop bedacht te zijn. Deze bedachtzaamheid dient niet alleen te gelden bij de keuze voor een bepaald ontslagtraject, maar ook bij de keuze de opzegtermijn al dan niet te respecteren en de wijze waarop dit aan de werknemers gepresenteerd wordt.

Gerelateerd

PensioenPost #15 – Werkzaamheid valt onder de werkingssfeer van Bpf MITT maar maatstaven van redelijkheid en billijkheid staan een verplichtstelling in de weg

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft recent uitspraak gedaan in een aansluitingsdiscussie met het bedrijfstakpensioenfonds MITT. In deze uitspraak ging het...

NIEUWE VERSIE WET VERDUIDELIJKING BEOORDELING ARBEIDSRELATIES EN RECHTSVERMOEDEN: van ABC naar WZOP

De belangrijkste wijzigingen van de op 3 juli gepubliceerde (herziende) Wet VBAR (Wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden)

PensioenPost #14 – Voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen

Op 1 juli 2023 trad de Wet toekomst pensioenen (Wtp) in werking, waarmee de formele start van de transitie naar een nieuw pensioenstelsel werd ingeluid.

PensioenPost #13 – Vaststellingsovereenkomst en wederzijdse dwaling: het belang van aandacht voor pensioen bij beëindigen arbeidsovereenkomst

Een vaststellingsovereenkomst (VSO) is een juridisch instrument waarmee werkgevers en werknemers hun arbeidsovereenkomst in onderling overleg kunnen...

PensioenPost #12 – De ergernis over rechtszaken rondom verplicht pensioen: reactie Schouten op Kamervragen

In de media is aandacht gevraagd voor diverse rechtszaken die ondernemers moeten voeren vanwege verplichtgestelde pensioenen. Dit probleem speelt al jaren en...

PensioenPost #11 – Indexatietoezeggingen waar je op kunt bouwen?

In het verleden waren verschillende bouwbedrijven vrijgesteld van verplichte deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds Bouw (BpfBouw).
No posts found