Geldig studiekostenbeding bij ontbreken glijdende schaal?

5 januari 2023, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Op 15 december 2022 is een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland gepubliceerd, waarin de vraag centraal staat of een studiekostenbeding geldig is op het moment dat een glijdende schaal ontbreekt. In deze blog gaan wij nader in op de voorwaarden waaraan een studiekostenbeding moet voldoen en hoe zich dit verhoudt in de zaak die centraal stond bij de Rechtbank Midden-Nederland.
In dit artikel
In de praktijk komt het veelvuldig voor; een werknemer die tijdens of naast zijn/haar werkzaamheden een opleiding volgt, waarvan de kosten in beginsel worden vergoed door de werkgever. Het is dan ook begrijpelijk dat de werkgever wil voorkomen dat zij deze kosten vergoedt en de werknemer vervolgens kort na het voltooien van de opleiding, met de daar opgedane kennis en vaardigheden, uit dienst treedt. De werkgever is dan immers geconfronteerd met de (studie)kosten, maar heeft geen profijt van de door de werknemer opgedane kennis en vaardigheden. Het staat partijen in beginsel vrij om afspraken te maken over de terugbetaling van deze studiekosten, al is deze vrijheid niet onbeperkt.


Voorwaarden studiekostenbeding

De Hoge Raad heeft in het arrest Muller / Van Opzeeland (HR 10 juni 1983, RvdW 1983/122) bepaald dat een studiekostenbeding rechtsgeldig is, indien:
  1. is bepaald welke periode de werkgever baat heeft van de door de werknemer tijdens diens studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden;
  2. is bepaald dat de werknemer het loon over deze periode moet terugbetalen als de dienstbetrekking eindigt;
  3. is bepaald dat deze terugbetalingsverplichting naar evenredigheid vermindert gedurende de periode dat de werkgever voordeel heeft van de door de werknemer tijdens diens studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden (de zogenoemde ‘glijdende schaal’).

Daarnaast merkt de Hoge Raad op dat (a) de mogelijkheid om loon terug te vorderen in het kader van een studiekostenbeding wordt begrensd door de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, dat (b) de terugbetalingsregeling inclusief (financiële) consequenties duidelijk moet zijn voor de werknemer en dat (c), indien de werkgever de werknemer aan het studiekostenbeding houdt terwijl hij zelf het initiatief neemt om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, de werkgever onder omstandigheden in strijd handelt met de goede trouw.

Hoewel het in deze casus gaat om zowel het terugvorderen van het loon over de periode waarin de werknemer is vrijgesteld om de studie te volgen én de daadwerkelijke studiekosten (studiekosten in ‘ruime zin’), wordt in de praktijk ook aan deze voorwaarden getoetst ingeval de terugbetaling enkel ziet op de daadwerkelijke studiekosten (studiekosten in ‘enge zin’).

Uitspraak rechtbank Midden-Nederland

Uit de uitspraak van de kantonrechter Midden-Nederland volgt dat een studiekostenbeding rechtsgeldig kan zijn, ook indien niet aan alle bovengenoemde voorwaarden uit het arrest Muller / Van Opzeeland is voldaan.

De werknemer treedt in dienst bij de werkgever in de functie van basisarts en wordt in de gelegenheid gesteld de vierjarige opleiding “Medische vervolgopleiding Verzekeringsgeneeskunde” te volgen. Het lesgeld van deze opleiding bedraagt € 48.100,--. Ten behoeve van de studiekosten in enge zin sluiten partijen een studiekostenovereenkomst waarin staat dat werknemer gehouden is 100% van de studiekosten terug te betalen bij beëindiging van het dienstverband binnen vijf jaar na het behalen van het diploma of het afronden van de opleiding. De werknemer rondt de opleiding in september 2019 succesvol af en wordt vanaf dat moment aangesteld als verzekeringsarts. De werknemer zegt uiteindelijk de arbeidsovereenkomst op per 1 november 2021. Overeenkomstig het studiekostenbeding, vordert de werkgever direct het volledige bedrag, van € 48.100,- terug. Omdat werknemer niet voldoet aan het verzoek om binnen vier weken na het einde van de arbeidsovereenkomst het bedrag aan haar te voldoen, start werkgever een procedure.

De kantonrechter komt tot de conclusie dat het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding géén glijdende schaal bevat en daarmee niet voldoet aan de door de Hoge Raad gestelde voorwaarden. Desondanks oordeelt de kantonrechter dat het studiekostenbeding tóch rechtsgeldig is, omdat het hier geen verplichte scholing betreft én het hier enkel gaat om studiekosten in enge zin (in tegenstelling tot Muller / Van Opzeeland). Bovendien is de kantonrechter van mening dat het voldoende aannemelijk is dat de werknemer de consequenties van het studiekostenbeding heeft kunnen overzien, omdat het hier gaat om een hoogopgeleide werknemer die de consequenties van het studiekostenbeding heeft kunnen overzien. De kantonrechter laat echter in het midden wanneer er precies sprake is van een “hoogopgeleide werknemer”.

De vervolgvraag luidt dan of de werkgever op grond van het beginsel van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) in dit geval het gehele bedrag aan studiekosten kan terugvorderen. Het staat immers vast dat de werknemer na afronding van de opleiding twee jaar in de functie van verzekeringsarts heeft gewerkt. De kantonrechter komt tot de conclusie dat werkgever twee jaar lang profijt heeft gehad van de door werknemer opgedane kennis en vaardigheden en wijst, naar onze overtuiging terecht, 3/5 deel van de vordering toe.

Afsluitend

Naar ons idee kan uit deze uitspraak van de kantonrechter niet de conclusie worden getrokken dat een studiekostenbeding altijd geldig is op het moment dat deze geen glijdende schaal bevat. Deze conclusie is wat ons betreft (veel) te kort door de bocht. Het verdient naar ons idee de voorkeur om een studiekostenbeding, zowel in ruime als in enge zin, op te stellen overeenkomstig de voorwaarden van de Hoge Raad.

Naar onze overtuiging is de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland bijzonder. Enerzijds wordt aansluiting gezocht bij de voorwaarden van de Hoge Raad, anderzijds wijkt de kantonrechter hier vanaf vanwege het feit dat de werknemer hoogopgeleid is en daardoor de consequenties van het studiekostenbeding kon overzien. Dit roept vragen op. Betekent dit dat de uitkomst anders was geweest op het moment dat het een werknemer betrof die de consequenties van het studiekostenbeding niet kon overzien? En wie bepaalt wanneer iemand hoogopgeleid is? Komt deze beoordeling toe aan de kantonrechter?

Los daarvan is sinds de inwerkingtreding van de Wet Implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden een studiekostenbeding voor verplichte scholing in de zin van artikel 7:611a lid 2 BW niet langer toegestaan. Voor onverplichte scholing geldt onverkort dat er een studiekostenbeding kan worden overeengekomen. In het licht van de Wtva is het niet ondenkbaar dat het studiekostenbeding voor onverplichte scholing onder een vergrootglas komt te liggen. In dat kader is ons advies dan ook om óók in die gevallen aansluiting te zoeken bij de voorwaarden uit het arrest Muller / Van Opzeeland, om zodoende niet te worden verrast.

Gerelateerd

Raad van State niet overtuigd van Wet VBAR: ‘fundamentele hervormingen ontbreken’

De afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: “de Raad”) heeft stevige kritiek geuit op het wetsvoorstel Wet Verduidelijking Beoordeling...

Belastingdienst publiceert kader voor beoordeling arbeidsrelaties per 1 januari a.s.!

De Belastingdienst heeft eind vorige week het document Toelichting Beoordeling Arbeidsrelaties gepubliceerd. Hierin verduidelijkt de Belastingdienst de...

Klokkenluider of schender van bedrijfsgeheimen en privacyrechten? Wat werkgevers moeten weten en doen

Goed omgaan met meldingen en acties van werknemers die (mogelijk) klokkenluider zijn, is complex. Dit illustreert een recente uitspraak van gerechtshof Den...

PensioenPost #15 – Werkzaamheid valt onder de werkingssfeer van Bpf MITT maar maatstaven van redelijkheid en billijkheid staan een verplichtstelling in de weg

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft recent uitspraak gedaan in een aansluitingsdiscussie met het bedrijfstakpensioenfonds MITT. In deze uitspraak ging het...

NIEUWE VERSIE WET VERDUIDELIJKING BEOORDELING ARBEIDSRELATIES EN RECHTSVERMOEDEN: van ABC naar WZOP

De belangrijkste wijzigingen van de op 3 juli gepubliceerde (herziende) Wet VBAR (Wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden)

PensioenPost #14 – Voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen

Op 1 juli 2023 trad de Wet toekomst pensioenen (Wtp) in werking, waarmee de formele start van de transitie naar een nieuw pensioenstelsel werd ingeluid.
No posts found