Tijdens de plenaire behandeling van de Verzamelwet Pensioenen 2014 zijn zorgen geuit over de gevolgen van de aftopping voor het nabestaandenpensioen in de situatie dat een deelnemer langdurig arbeidsongeschikt is. Deze deelnemers worden vanaf 1 januari 2015 als gevolg van het nieuwe Witteveenkader geconfronteerd met een (fors) lager nabestaandenpensioen voor hun partner als zij zouden komen te overlijden. Die consequenties zijn in het bijzonder fors te noemen als de arbeidsongeschikte deelnemer meer dan € 100.000,- verdiende. Staatssecretaris Klijnsma heeft geprobeerd de zorgen weg te nemen door in de brief van 27 januari jl. te noemen dat ook de langdurig arbeidsongeschikte deelnemers van een nettopensioenregeling gebruik kunnen maken (voor zover cao-partners c.q. de werkgever deze mogelijkheid gaan aanbieden). De arbeidsongeschikte deelnemers zouden dus enigszins opgelucht kunnen ademhalen. Maar is daar wel reden voor?
Consequenties Witteveenkader voor diverse pensioensoorten
Per 1 januari 2015 is onder andere bepaald dat boven de € 100.000,-- geen ouderdomspensioen meer kan worden opgebouwd, althans niet fiscaal gefaciliteerd. Zou er wel een opbouw boven € 100.000,-- plaatsvinden, dan zou de pensioenregeling onzuiver worden en wordt de gehele pensioenaanspraak in één keer belast. Omdat (naar ik veronderstel) geen enkele deelnemer met deze consequentie geconfronteerd wil worden, betekent de fiscale maatregel de facto dat per 1 januari 2015 de pensioenreglementen niet meer in een opbouw voor het ouderdomspensioen boven de € 100.000,-- voorzien.
Deze versobering heeft ook consequenties voor het nabestaandenpensioen, omdat de hoogte van het nabestaandenpensioen in de regel gekoppeld is aan het ouderdomspensioen. In sommige gevallen pakt het nabestaandenpensioen vanaf 1 januari 2015 zelfs circa 30% lager uit.
Voor het arbeidsongeschiktheidspensioen hebben de nieuwe fiscale regels geen consequenties; het arbeidsongeschiktheidspensioen hoeft dus niet te worden afgetopt en mag blijvend worden gebaseerd op het feitelijke salaris. Wel zijn de nieuwe fiscale regels van invloed op de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Met andere woorden: de verdere opbouw van het ouderdomspensioen (op kosten van de pensioenuitvoerder!) gedurende de arbeidsongeschiktheid wordt lager, althans bij regelingen die zijn ondergebracht bij een pensioenfonds. Dit heeft logischerwijs tevens tot gevolg dat ook het nabestaandenpensioen in geval van overlijden lager uitpakt, zeker daar waar wordt uitgegaan van het “ bereikbare” pensioen. De arbeidsongeschikte deelnemer bouwt bijvoorbeeld geen partnerpensioen meer op over zijn salaris boven € 100.000,-. Dit is zorgwekkend, nu bij een arbeidsongeschikte deelnemer de kans groter is dat hij of zij komt te overlijden (als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid) en dientengevolge een lager nabestaandenpensioen tot uitkering komt.
Nettopensioen
Klijnsma probeert deze zorgen nu weg te nemen door in de brief op te merken dat ook de arbeidsongeschikte deelnemer gebruik kan maken van een nettopensioenregeling (voor zover het pensioenreglement daarin voorziet).
Wat is een nettopensioen? De wetgever heeft als gevolg van het Witteveenkader besloten om een nettopensioenregeling in de tweede pijler te faciliteren. Kort gezegd komt het erop neer dat met nettosalaris geld opzij gezet kan worden voor de opbouw van ouderdoms- en nabestaandenpensioen (bijvoorbeeld voor dat deel dat uitstijgt boven € 100.000,--), waarbij in de wet wordt vastgelegd dat de hieruit voortvloeiende aanspraken vrijgesteld zijn van vermogensrendementsheffing. Het voordeel van zo’n nettopensioenregeling in de tweede pijler ten opzichte van een nettopensioenregeling in de derde pijler, is dat bij de tweede pijler (in beginsel) een keuringsverbod geldt. Zou dat keuringsverbod niet gelden, dan wordt het voor zieke medewerkers die van de een op de andere dag (per 1 januari 2015) geconfronteerd worden met een forse teruggang in het nabestaandenpensioen vrijwel onmogelijk om die teruggang op de een of andere manier nog gecompenseerd te krijgen. Voor langdurig arbeidsongeschikte deelnemers is een nettopensioen dus aantrekkelijk, temeer omdat de kosten van opbouw voor rekening van de pensioenuitvoerder komen (er geldt immers een premievrijstelling).
Klijnsma noemt in haar brief van 27 januari jl. dat de arbeidsongeschikte deelnemers van een nettopensioenregeling gebruik kunnen maken (voor zover het pensioenreglement daarin voorziet). De sociale partners zijn daarin volgens Klijnsma aan zet.
Langdurig arbeidsongeschikte deelnemer
Daarmee lijkt de zorg te zijn weggenomen, maar niets is minder waar. Er wordt namelijk aan voorbijgegaan dat veel langdurig arbeidsongeschikte deelnemers geen werkgever meer hebben. Na twee jaar arbeidsongeschiktheid heeft de werkgever namelijk de mogelijkheid om het dienstverband (na een verkregen ontslagvergunning) op te zeggen vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Als er geen werkgever is, hoe kan er dan überhaupt een (nieuwe) pensioenovereenkomst gesloten worden waarin een nettopensioenregeling vastgelegd wordt?
De staatssecretaris lijkt in haar brief van 27 januari jl. te impliceren dat dit niet uitmaakt. Zij noemt dat de arbeidsongeschikte deelnemer (ook al heeft deze geen dienstverband meer) nog steeds deelnemer is in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet. Weliswaar is (inderdaad) sprake van een deelnemer, maar als een pensioenuitvoerder een nieuwe pensioenregeling (zoals een nettopensioenregeling) wil uitvoeren, dan moet dit volgens de systematiek van de Pensioenwet wel op basis van een pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer. Die pensioenovereenkomst kan een langdurige arbeidsongeschikte medewerker die geen werkgever meer heeft, eenvoudigweg niet aangaan.
Daarmee lijkt de discussie terug bij af. Welke oplossing biedt de wetgever aan langdurig arbeidsongeschikte medewerkers die van de een op de andere dag geconfronteerd worden met een fors lager nabestaandenpensioen en feitelijk niet de mogelijkheid hebben dit risico te verzekeren? Immers, met de medische keuring in de derde pijler wordt dit een lastige exercitie. Hopelijk wordt het debat hierover spoedig vervolgd. Arbeidsongeschikte deelnemers die nu vertrouwen op de geruststellende mededeling van Klijnsma, zouden anders nog wel eens bedrogen kunnen uitkomen.
Overigens ziet het voorgaande uitsluitend op arbeidsongeschikte deelnemers in een pensioenfonds. Voor verzekerde regelingen wordt aangenomen dat de arbeidsongeschikte deelnemers geen ‘hinder’ ondervinden van het nieuwe fiscale regime, omdat de verhouding ‘ uitgewerkt’ is (civielrechtelijk definitief is geworden). Als deze redenering al juist zou zijn, dan vraag ik mij af waarom deze redenering niet ook gewoon opgaat voor ondernemingspensioenfondsen. Ook voor ondernemingspensioenfondsen geldt immers dat zij uitsluitend datgene mogen uitvoeren wat in de pensioenovereenkomst is vastgelegd.
Consequenties Witteveenkader voor diverse pensioensoorten
Per 1 januari 2015 is onder andere bepaald dat boven de € 100.000,-- geen ouderdomspensioen meer kan worden opgebouwd, althans niet fiscaal gefaciliteerd. Zou er wel een opbouw boven € 100.000,-- plaatsvinden, dan zou de pensioenregeling onzuiver worden en wordt de gehele pensioenaanspraak in één keer belast. Omdat (naar ik veronderstel) geen enkele deelnemer met deze consequentie geconfronteerd wil worden, betekent de fiscale maatregel de facto dat per 1 januari 2015 de pensioenreglementen niet meer in een opbouw voor het ouderdomspensioen boven de € 100.000,-- voorzien.
Deze versobering heeft ook consequenties voor het nabestaandenpensioen, omdat de hoogte van het nabestaandenpensioen in de regel gekoppeld is aan het ouderdomspensioen. In sommige gevallen pakt het nabestaandenpensioen vanaf 1 januari 2015 zelfs circa 30% lager uit.
Voor het arbeidsongeschiktheidspensioen hebben de nieuwe fiscale regels geen consequenties; het arbeidsongeschiktheidspensioen hoeft dus niet te worden afgetopt en mag blijvend worden gebaseerd op het feitelijke salaris. Wel zijn de nieuwe fiscale regels van invloed op de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Met andere woorden: de verdere opbouw van het ouderdomspensioen (op kosten van de pensioenuitvoerder!) gedurende de arbeidsongeschiktheid wordt lager, althans bij regelingen die zijn ondergebracht bij een pensioenfonds. Dit heeft logischerwijs tevens tot gevolg dat ook het nabestaandenpensioen in geval van overlijden lager uitpakt, zeker daar waar wordt uitgegaan van het “ bereikbare” pensioen. De arbeidsongeschikte deelnemer bouwt bijvoorbeeld geen partnerpensioen meer op over zijn salaris boven € 100.000,-. Dit is zorgwekkend, nu bij een arbeidsongeschikte deelnemer de kans groter is dat hij of zij komt te overlijden (als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid) en dientengevolge een lager nabestaandenpensioen tot uitkering komt.
Nettopensioen
Klijnsma probeert deze zorgen nu weg te nemen door in de brief op te merken dat ook de arbeidsongeschikte deelnemer gebruik kan maken van een nettopensioenregeling (voor zover het pensioenreglement daarin voorziet).
Wat is een nettopensioen? De wetgever heeft als gevolg van het Witteveenkader besloten om een nettopensioenregeling in de tweede pijler te faciliteren. Kort gezegd komt het erop neer dat met nettosalaris geld opzij gezet kan worden voor de opbouw van ouderdoms- en nabestaandenpensioen (bijvoorbeeld voor dat deel dat uitstijgt boven € 100.000,--), waarbij in de wet wordt vastgelegd dat de hieruit voortvloeiende aanspraken vrijgesteld zijn van vermogensrendementsheffing. Het voordeel van zo’n nettopensioenregeling in de tweede pijler ten opzichte van een nettopensioenregeling in de derde pijler, is dat bij de tweede pijler (in beginsel) een keuringsverbod geldt. Zou dat keuringsverbod niet gelden, dan wordt het voor zieke medewerkers die van de een op de andere dag (per 1 januari 2015) geconfronteerd worden met een forse teruggang in het nabestaandenpensioen vrijwel onmogelijk om die teruggang op de een of andere manier nog gecompenseerd te krijgen. Voor langdurig arbeidsongeschikte deelnemers is een nettopensioen dus aantrekkelijk, temeer omdat de kosten van opbouw voor rekening van de pensioenuitvoerder komen (er geldt immers een premievrijstelling).
Klijnsma noemt in haar brief van 27 januari jl. dat de arbeidsongeschikte deelnemers van een nettopensioenregeling gebruik kunnen maken (voor zover het pensioenreglement daarin voorziet). De sociale partners zijn daarin volgens Klijnsma aan zet.
Langdurig arbeidsongeschikte deelnemer
Daarmee lijkt de zorg te zijn weggenomen, maar niets is minder waar. Er wordt namelijk aan voorbijgegaan dat veel langdurig arbeidsongeschikte deelnemers geen werkgever meer hebben. Na twee jaar arbeidsongeschiktheid heeft de werkgever namelijk de mogelijkheid om het dienstverband (na een verkregen ontslagvergunning) op te zeggen vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Als er geen werkgever is, hoe kan er dan überhaupt een (nieuwe) pensioenovereenkomst gesloten worden waarin een nettopensioenregeling vastgelegd wordt?
De staatssecretaris lijkt in haar brief van 27 januari jl. te impliceren dat dit niet uitmaakt. Zij noemt dat de arbeidsongeschikte deelnemer (ook al heeft deze geen dienstverband meer) nog steeds deelnemer is in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet. Weliswaar is (inderdaad) sprake van een deelnemer, maar als een pensioenuitvoerder een nieuwe pensioenregeling (zoals een nettopensioenregeling) wil uitvoeren, dan moet dit volgens de systematiek van de Pensioenwet wel op basis van een pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer. Die pensioenovereenkomst kan een langdurige arbeidsongeschikte medewerker die geen werkgever meer heeft, eenvoudigweg niet aangaan.
Daarmee lijkt de discussie terug bij af. Welke oplossing biedt de wetgever aan langdurig arbeidsongeschikte medewerkers die van de een op de andere dag geconfronteerd worden met een fors lager nabestaandenpensioen en feitelijk niet de mogelijkheid hebben dit risico te verzekeren? Immers, met de medische keuring in de derde pijler wordt dit een lastige exercitie. Hopelijk wordt het debat hierover spoedig vervolgd. Arbeidsongeschikte deelnemers die nu vertrouwen op de geruststellende mededeling van Klijnsma, zouden anders nog wel eens bedrogen kunnen uitkomen.
Overigens ziet het voorgaande uitsluitend op arbeidsongeschikte deelnemers in een pensioenfonds. Voor verzekerde regelingen wordt aangenomen dat de arbeidsongeschikte deelnemers geen ‘hinder’ ondervinden van het nieuwe fiscale regime, omdat de verhouding ‘ uitgewerkt’ is (civielrechtelijk definitief is geworden). Als deze redenering al juist zou zijn, dan vraag ik mij af waarom deze redenering niet ook gewoon opgaat voor ondernemingspensioenfondsen. Ook voor ondernemingspensioenfondsen geldt immers dat zij uitsluitend datgene mogen uitvoeren wat in de pensioenovereenkomst is vastgelegd.
Gerelateerd
Pensioen en beloning