Verbod van Reformatio in peuis
In het bestuursrecht geldt het 'verbod van reformatio in peius', wat inhoudt dat een belanghebbende door het instellen van bezwaar of beroep niet in een slechtere positie mag komen te verkeren dan vóór het instellen van dat bezwaar of beroep. Dit verbod is namelijk ten grondslag gelegd aan zowel artikel 7:11 Awb als artikel 8:69 Awb. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het verbod geen bescherming biedt aan andere belanghebbenden dan de bezwaarmaker zelf. Bovendien is het mogelijk dat, indien meerdere belanghebbenden bezwaar hebben gemaakt, de ene bezwaarmaker ten gunste van de andere bezwaarmaker in een nadeligere positie wordt gebracht (ABRvS 23 november 2015, ECLI:NL:RVS:2016:3135). Dit geldt eveneens indien meerdere appellanten (in beroep) in rechte tegen een besluit opkomen, aldus de wetgever:
“ Ten eerste hebben wij daarmee willen aangeven, dat geen sprake is van overtreding van het verbod van reformatio in peius als in een geschil waarin verschillende appellanten met tegengestelde belangen zijn betrokken, een appellant ten gunste van een of meer van de andere appellanten in een slechtere positie wordt gebracht” (MvA, Kamerstukken II 1992/93, 22 495, nr. 6, p. 54.).
Daarnaast gaat het verbod niet zo ver dat een onrechtmatig genomen besluit in de bezwaarfase in stand moet worden gelaten, deze moet dan worden gewijzigd, ook al betekent dat dat de rechtspositie van de bezwaarmaker wordt verslechterd:
“In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft het college vastgesteld dat de te plaatsen recreatieobjecten gezien hun constructi e niet voldoen aan het in de rechtspraak neergelegde criterium volgens hetwelk een caravan in de zin van artikel 1, derde lid, van de Wor geschikt moet zijn om regelmatig te worden vervoerd en dat voor het verlenen van de gevraagde vergunning derhalve geen rechtsgrond bestaat. Op grond van die bevinding diende het college de gevraagde vergunning alsnog te weigeren. De omstandigheid dat het besluit op het bezwaar aldus een achteruitgang betekent voor een belanghebbende, in dit geval Recracenter, is eigen aan de aard van de bestuurlijke heroverweging.” (ABRvS 1 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH9259, r.o. 2.4.1).
Dit laat onverlet dat het uitgangspunt blijft dat een belanghebbende die in rechte tegen een besluit opkomt, niet in een slechtere positie mag komen te verkeren. Desalniettemin was de Afdeling in de hierna te bespreken uitspraak van mening dat appellante geen beroep op het verbod toekwam.
De uitspraak
Het gemeentebestuur en de belanghebbenden lijken in deze zaak in ieder geval over een lange adem te beschikken. Het gaat om een exploitatieplan dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 november 2019 is vernietigd, waarbij de raad is opgedragen een nieuw besluit te nemen. Dit nieuwe besluit werd genomen op 23 juni 2020. Hiertegen hebben Plus en anderen beroep aangetekend. In de tussenuitspraak van 10 augustus 2022 heeft de Afdeling de raad bevolen de geconstateerde gebreken te herstellen. De Afdeling oordeelde onder andere dat het taxatierapport gebrekkig was, omdat de gevestigde erfdienstbaarheden hierin niet waren betrokken. Daarnaast waren appellanten het oneens met de berekening van de exploitatiebijdrage, omdat de basiseenheden contant (zonder rente) waren gemaakt.
Uiteindelijk heeft de raad, rekening houdende met een nieuw taxatierapport, een nieuw besluit genomen. De netto exploitatiebijdrage wordt meer dan verdubbeld (van € 467.370 naar € 948.837). Deze prijsstijging is te wijten aan het feit dat de nieuwe taxatie gebaseerd is op recentere uitgifteprijzen. De Plus en de andere appellanten konden zich hier natuurlijk niet in vinden en deden daarom een beroep op het verbod van reformatio in peius. De Afdeling ging hier in haar tussenuitspraak van 22 mei 2024 echter niet in mee:
“15.1. Het verbod van reformatio in peius houdt in dat degene die opkomt tegen een voor hem nadelig besluit, niet in een nog nadeligere positie mag komen te verkeren. Gelet op hetgeen onder 14.2 is overwogen, vloeien naar het oordeel van de Afdeling de wijzigingen in het exploitatieplan voort uit de opdracht gegeven in de tussenuitspraak van 10 augustus 2022, welke opdracht is gebaseerd op beroepsgronden van Plus en anderen. Tijdens de zitting die tot de tussenuitspraak heeft geleid, is ook uitdrukkelijk aan de orde geweest dat sommige beroepsgronden van Plus en anderen tot een hogere exploitatiebijdrage zouden kunnen leiden. Dat is destijds door hen voor lief genomen. Daarom is geen sprake van schending van het verbod op reformatio in peius.”
Conclusie
De betrokken vastgoedondernemers en de Plus leren een dure les: let goed op je beroepsgronden. Het instellen van beroep kan niet alleen leiden tot aanzienlijke vertragingsschade, maar in uitzonderlijke gevallen ook tot hogere geraamde plankosten. Zeker bij planschade en exploitatieovereenkomsten dient deze uitspraak ter harte te worden genomen.
Bij verdere vragen kunt u contact met ons opnemen.