De afgelopen maanden zijn verschillende uitspraken gewezen in kwesties waarin de werknemer het slapende dienstverband beëindigd wenste te krijgen, in het bijzonder met het oog op het verkrijgen van een transitievergoeding. De rechtspraak is verdeeld over de vraag of de arbeidsovereenkomst moet eindigen en of aan de werknemer dan een transitievergoeding toekomt. Het is momenteel afwachten wat de Hoge Raad (in reactie daarop van prejudiciële vragen van de kantonrechter te Limburg) over dit vraagstuk gaat oordelen. In de tussentijd duurt de onzekerheid voort. Ondanks de introductie van de Compensatieregeling langdurige arbeidsongeschiktheid gaan weinig werkgevers op dit moment over tot een beëindiging van slapende dienstverbanden, onder andere vanwege het meer praktische bezwaar dat de transitievergoeding in dat geval moet worden voorgefinancierd (nu pas in de loop van 2020 vanuit het UWV gelden zullen worden verstrekt). Continuering van het slapende dienstverband kan voor een werknemer op pensioenterrein echter grote (nadelige) gevolgen hebben. Opvallend is dat het pensioenaspect onderbelicht is in de gehele discussie omtrent de beëindiging van de slapende dienstverbanden.
Veel pensioenregelingen voorzien in zowel een ouderdomspensioen als een partnerpensioen. Dat partnerpensioen kan op risicobasis zijn (in welk geval er dekking bestaat gedurende het deelnemerschap), maar ook (al dan niet gedeeltelijk) op opbouwbasis. Artikel 61 van de Pensioenwet voorziet in een zogenoemde keuzemogelijkheid tot uitruil. Meer specifiek is de pensioenuitvoerder verplicht om de (gewezen) deelnemer recht te bieden een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen bij (1) beëindiging van de deelneming èn (2) het moment van pensionering. Buiten deze twee situaties bestaat er geen verplichting voor de pensioenuitvoerder om mee te werken aan deze uitruil.
In het pensioenreglement staat verwoord wanneer sprake is van een deelnemerschap en van een einde deelnemerschap. In de regel komt daarin (sowieso) terug een einde van het deelnemerschap op het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt (behoudens bijvoorbeeld de mogelijkheid van een premievrije voortzetting van de pensioendeelneming tijdens WIA). Kortom: zolang de arbeidsovereenkomst gecontinueerd wordt (of dit nu slapend is of niet), is in de regel naar de letter van de tekst van het pensioenreglement gewoon nog sprake van een deelnemerschap. Met gevolg dat de deelnemer de mogelijkheid onthouden wordt om een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen. Dit kan zeer onwenselijk zijn in situaties waarin de deelnemer bijvoorbeeld ernstig ziek is en als gevolg daarvan baat heeft bij een hoger partnerpensioen in relatie tot het ouderdomspensioen. Mocht voorgaand knelpunt spelen, dan doet zo’n deelnemer er verstandig aan om dit belang in ieder geval bij de werkgever onder de aandacht te brengen. Voor zover de werkgever desalniettemin vast wil houden aan een continuering van het slapend dienstverband, zou de werknemer in overweging kunnen nemen zelf de arbeidsovereenkomst op te zeggen, ter veiligstelling van (hogere) partnerpensioenrechten (onder gebruikmaking van de uitruilmogelijkheid).
Let wel: of dit belang speelt, zal per pensioenreglement aan de hand van het deelnemersbegrip beoordeeld moeten worden. Daarnaast zal stil moeten worden gestaan bij de vraag of de pensioenregeling voorziet in een arbeidsongeschiktheidspensioen, meer specifiek een premievrijstelling tijdens WIA. Mocht dat het geval zijn en mocht de betreffende deelnemer ook daadwerkelijk aanspraak maken op een WIA-uitkering, dan zou een beëindiging van de arbeidsovereenkomst nog steeds niet resulteren in een einde van het deelnemerschap. Met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan in dat specifieke geval dus nog (steeds) niet de uitruilmogelijkheid benut worden.
Strekking van het voorgaande is in ieder geval dat een continuering van de arbeidsovereenkomst ook pensioengevolgen kan hebben, meer in het bijzonder omdat de pensioenaanspraken in de regel gerelateerd zijn aan het deelnemerschap in het pensioenreglement en het al dan niet bestaan van een arbeidsovereenkomst daarvoor relevant kan zijn. Wanneer continuering van het slapend dienstverband nadelige pensioengevolgen kan hebben (zoals bijvoorbeeld het ontbreken van een uitruilmogelijkheid), verdient het in ieder geval aanbeveling om dit aspect onder ogen te zien en mee te laten wegen bij de afweging het slapend dienstverband al niet in dit stadium te beëindigen.