In het privacyrecht steekt om de zoveel tijd de vraag op waarop het inzagerecht nu precies recht geeft: een overzicht van de verwerkte persoonsgegevens, of een kopie van de documenten waarin die gegevens staan? De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat uit van het eerste. De eerdere ruimere interpretatie door het Gerechtshof Den Haag maakt dit niet naders. Het inzagerecht is bovendien niet bedoeld om te controleren of het bestuursorgaan de juiste procedure heeft bewandeld. Dit alles volgt uit een kwestie over fraudeonderzoek van 2 maart 2022. De vraag is wel of het HvJEU net zo zou oordelen.
Fraudeonderzoek naar uitkering
De kwestie gaat over een vrouw wier uitkering op grond van de Participatiewet is stopgezet. Dit is gebeurd nadat er signalen over mogelijke fraude waren binnengekomen. Na onderzoek bleek dat er sprake was van financiële verstrengeling tussen de rekeningen van de vrouw en haar moeder. De gemeente zet daarop de uitkering stop.
Inzageverzoek onder AVG
De vrouw doet daarop een inzageverzoek bij de gemeente. De gemeente honoreert dit verzoek door overzichten te verstrekken van de verwerkte persoonsgegevens. Ook worden kopieën verstrekt van enkele documenten waarin persoonsgegevens zijn verwerkt. Er wordt echter niet van alle documenten waarin persoonsgegevens zijn verwerkt een kopie verstrekt.
Vrouw in bezwaar en (hoger) beroep: volledige document nodig
De vrouw gaat in bezwaar, in beroep en hoger beroep. Steeds betoogt ze dat niet aan het inzagerecht is voldaan nu de onderliggende stukken niet zijn overgelegd. Zij stelt dat daarmee niet te toetsen is of haar persoonsgegevens daadwerkelijk rechtmatig zijn verwerkt, nu niet alle denkstappen en dergelijke zijn vermeld.
Raad van State: AVG niet helemaal helder, maar niet gericht op controle bestuur
De Raad van State stelt vast dat de AVG spreekt over het recht op "een kopie van de persoonsgegevens", maar dat niet helemaal helder is wat daar nu onder moet worden verstaan. Het doel van het inzagerecht is evenwel het kunnen controleren van de rechtmatigheid van de verwerking.
Het doel van het inzagerecht is volgens de ABRvS niet om toegang tot bestuurlijke documenten te verzekeren. Daarvoor wijst de Afdeling terug naar de Asielzoekers-uitspraak. Voor toegang tot bestuurlijke documenten kan een beroep worden gedaan op de WOB.
Raad van State: gemeente heeft voldoende gedaan, uitspraak Gerechtshof irrelevant
De Afdeling vervolgt met de vaststelling dat het verstrekken van overzichten en enkele kopieën van documenten volstaat onder het inzagerecht van artikel 15 AVG. Dat het Gerechtshof Den Haag eerder het inzagerecht ruimer uitlegde doet daaraan niet af volgens de Afdeling. Het Gerechtshof oordeelde immers ook dat er niet zonder meer recht bestaat op afschrift van documenten.
ABRvS: inzagerecht niet voor onderzoeken aanleiding, bestuursorgaan wordt geloofd over omvang dossier
Verder overweegt de Afdeling van het inzagerecht niet bedoeld is om inzicht te krijgen in de aanleiding voor het fraudeonderzoek. Daarvoor dient de procedure uit de Participatiewet.
De vrouw had verder nog betoogd dat het dossier onvolledig was. De Afdeling valt (ook hier) terug op vaste rechtspraak dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust.
Conclusie: de vrouw verliest
Slotsom is dat alle bezwaren van de vrouw worden afgewezen.
Slotopmerking
De Afdeling interpreteert het inzagerecht consequent vrij eng en beperkt. Dat is ergens ook wel begrijpelijk, alleen al omdat er anders mogelijk procedures met een heel ander karakter door elkaar heen gaan lopen (bijv. inzage-/correctieverzoeken enerzijds en bezwaar/beroep tegen de beslissing inzake de primaire kwestie anderzijds). Juist bij een ruimte uitleg van het inzagerecht dreigt, in ieder geval in het bestuursrecht, dan ook eerder een processuele chaos.
Dat gezegd hebbende, merk ik toch op dat de beperkte uitleg ergens op gespannen voet lijkt te staan met het doel van het inzagerecht uit de AVG. Ik citeer het HvJEU in de Nowak-kwestie:
In dit verband zij eraan herinnerd dat de bescherming van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven onder meer inhoudt dat elke natuurlijke persoon zich ervan kan vergewissen dat zijn persoonsgegevens nauwkeurig zijn en rechtmatig worden verwerkt.
De betrokkene mag dus de rechtmatigheid van de verwerking controleren. Dat betekent o.a. dat getoetst moet kunnen worden of de beginselen van artikel 5 AVG zijn nageleefd. En die beginselen omvatten o.a. de verplichting dat slechts de juiste, relevante en ter zake dienende gegevens worden gebruikt (artikel 5 lid 1 sub c AVG). Of dat gebeurt is nagenoeg alleen te beoordelen in de context waarin de persoonsgegevens worden gebruikt. Of andersom uitgedrukt: met alleen een overzicht van de persoonsgegevens kan betrokkene echt niet controleren of zijn gegevens rechtmatig worden verwerkt.
Het is in die zin ook niet voor niets van het HvJEU in de Nowak-kwestie als voorbeelden van onnauwkeurige verwerkingen van persoonsgegevens in de zin van de wet het verwisselen van bladzijden met gegevens, het verlies van pagina's en zelfs het niet matchen van de opmerkingen van de examinator met diens beoordeling benoemt:
54 Het is evenwel denkbaar dat zich situaties voordoen waarin de examenantwoorden van een kandidaat en de opmerkingen van de examinator bij deze antwoorden onnauwkeurig zijn in de zin van artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn 95/46 omdat, bijvoorbeeld, examenkopieën per vergissing zijn verwisseld zodat de antwoorden van een andere kandidaat zijn toegerekend aan de betrokken kandidaat, of omdat een deel van de examenbladen met inbegrip van antwoorden van deze kandidaat verloren is gegaan zodat deze antwoorden onvolledig zijn, of nog omdat de eventuele opmerkingen van de examinator diens evaluatie van de antwoorden van de betrokken kandidaat niet correct weergeven.
Hoe ga je dergelijke fouten ooit opsporen als betrokkene wanneer je alleen een overzicht van de gegevens ontvangt?
Het is ook niet voor niets dat het HvJEU in de Nowak-kwestie oordeelde dat er een ruim recht op toegang bestaat, zelfs wanneer dat recht op toegang ook via andere procedures zou kunnen worden gerealiseerd (zie slotzin):
56 (...) dat het verlenen van een recht op toegang tot die antwoorden en opmerkingen krachtens artikel 12, onder a), van deze richtlijn, het doel van die richtlijn dient, dat erin bestaat de bescherming te garanderen van het recht op persoonlijke levenssfeer van de kandidaat in verband met de verwerking van zijn persoonsgegevens (zie, a contrario, arrest van 17 juli 2014, YS e.a., C‑141/12 en C‑372/12, EU:C:2014:2081, punten 45 en 46), ongeacht of die kandidaat een dergelijk recht op toegang heeft krachtens de op de examenprocedure van toepassing zijnde nationale wetgeving.
De verwijzing naar de WOB door de ABRvS als alternatieve ingang om hetzelfde effect te bewerkstelligen is dus niet op voorhand overtuigend.
Het voorgaande laat trouwens onverlet dat het correctierecht uit de AVG niet bedoeld is om eventueel onwelgevallige conclusies te corrigeren. Het HvJEU heeft immers ook al uitdrukkelijk overwogen dat een examenkandidaat niet achteraf zijn eigen foute antwoorden mag corrigeren.
52. Stellig staat het in artikel 12, onder b), van richtlijn 95/46 voorziene recht op rectificatie een kandidaat vanzelfsprekend niet toe om „foute” antwoorden achteraf te „rectificeren”.
53. Zoals uit artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn 95/46 blijkt, moeten de nauwkeurigheid en de volledigheid van persoonsgegevens immers worden beoordeeld uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld. Bij examenantwoorden van een kandidaat bestaat dit doel erin het niveau van de kennis en de vaardigheden van de kandidaat te evalueren op de datum van het examen. Dat niveau blijkt juist uit eventuele fouten in zijn antwoorden. Dergelijke fouten zijn echter geenszins onnauwkeurigheden in de zin van richtlijn 95/46 die aanleiding zouden geven tot een recht op rectificatie krachtens artikel 12, onder b) van deze richtlijn.
Gelijk zo zou in een fraudeonderzoek ook niet middels het correctierecht een juist, doch voor betrokkene ongunstig, feit kunnen worden gecorrigeerd zou ik menen. Die eventuele vrees voor oneigenlijk gebruik van het correctie deel ik dus niet.
Al met al snap ik dus best waarom de ABRvS, in de context van het huidige bestuursrecht, er niet al te "happig" op is het inzage- en correctierecht te laten bestaan naast bestaande procedures die meer zien op het primaire (eigenlijke) besluit. Het zou m.i. echter zuiverder zijn dat bezwaar op een andere wijze vorm te geven dan in de huidige beperkte interpretatie van het inzagerecht.