In een eerdere bijdrage ben ik ingegaan op de toepassing van deze bevoegdheid bij het aantreffen van een geringe hoeveelheid drugs en op het aspect van kostenverhaal bij professionele verhuur. In een uitspraak van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2222) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”) komen enkele andere interessante bewijsrechtelijke aspecten aan bod.
Bestuurlijke rapportage
In de uitspraak van 4 juli 2018 heeft de burgemeester van Den Haag een woonwagen voor de duur van zes maanden gesloten. Dit besluit is gebaseerd op een bestuurlijke rapportage van de politie. Uit deze rapportage volgt dat in de woonwagen geen drugs zijn aangetroffen, maar enkel een geldbedrag van € 12.500,-. Binnen het opsporingsonderzoek wordt elders in de stad in een auto drie kilo cocaïne gevonden. Volgens de rapportage waren de inzittenden van de auto op de dag dat ze staande werden gehouden in de woonwagen geweest en hadden ze daar de drugs van een van de bewoners ontvangen.
Standpunt bewoners
De bewoners van de woonwagen betogen dat de burgemeester de bestuurlijke rapportage niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het gaat namelijk om een rapportage in het kader van een strafrechtelijk (voor)onderzoek. Over de juistheid van de strafbare gedragingen die in de rapportage worden omschreven, staat nog niets vast. Daarnaast zijn geen drugs aangetroffen in de woonwagen, maar in een auto elders in de stad. Volgens de bewoners bestaat er dus geen verband tussen de woonwagen en de aangetroffen drugs. Dit is een interessant betoog; artikel 13b lid 1 van de Opw spreekt immers over verkoop, aflevering of verstrekking in woningen.
Bewijslast en toetsingskader
Om te beginnen benadrukt de Afdeling dat de burgemeester in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, behoudens tegenbewijs. Dit geldt volgens de Afdeling eveneens voor de op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage. Daarbij geldt in het bestuursrecht een andere bewijslast dan in het strafrecht. Het is aan de bewoners om tegenbewijs te leveren waaruit blijkt dat de inhoud van de bestuurlijke rapportage niet aannemelijk is. Hiervoor is onvoldoende dat niet bekend is hoe de politie aan haar informatie is gekomen en dat strafrechtelijk nog niets vaststaat over de juistheid van het rapport. De burgemeester mocht dus uitgaan van de inhoud van de bestuurlijke rapportage. In dit verband merkt de Afdeling in een andere uitspraak van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2206) ook op dat de toetsingskaders in het strafrecht en het bestuursrecht van elkaar verschillen. Anders dan in het strafrecht hoeven feiten in het bestuursrecht niet wettig en overtuigend te worden bewezen.
Het begrip “verkoop”
Ook het feit dat in de woonwagen zelf geen drugs zijn gevonden, biedt de bewoners geen redding. De Afdeling overweegt dat onder “verkoop” het totaal aan handelingen moet worden verstaan dat rechtstreeks tot de overdracht van de drugs heeft geleid. De Afdeling verwijst hierbij naar haar uitspraak van 8 september 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN6187). De bestuurlijke rapportage vermeldt dat uit onderzoek is gebleken dat de woonwagen meer dan vermoedelijk door een crimineel samenwerkingsverband werd gebruikt om een groot aantal drugs(ver)kopers te ontvangen, drugs te leveren en grote geldbedragen te ontvangen en daarnaast afspraken te maken over onder meer drugstransport. Volgens de Afdeling mocht de burgemeester op grond van deze rapportage aannemen dat in de woonwagen handelingen werden uitgevoerd die rechtstreeks tot de overdracht van de drugs hebben geleid. Op basis daarvan mocht de burgemeester het aannemelijk oordelen dat de woonwagen werd gebruikt voor verkoop van drugs, ook al zijn in de woonwagen zelf feitelijk geen drugs aangetroffen. De burgemeester was dus bevoegd om artikel 13b van de Opw toe te passen.
Wilt u meer weten over de mogelijkheden en beperkingen van artikel 13b Opiumwet? Neem contact op met Jelmer Keur, advocaat sectie Overheid & Vastgoed.