Inleiding
Hoe ver strekt een door een algemene vergadering van aandeelhouders verleende decharge aan een bestuurder en op welke juridische aansprakelijkheidsgrondslagen ziet deze decharge?
In zijn arrest van 22 oktober 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3820) beantwoordt het Hof Amsterdam deze vragen. Het hof oordeelt dat de aan een bestuurder door de algemene vergadering zonder voorbehoud verleende decharge ziet op alle door hem verrichte bestuursactiviteiten gedurende het jaar waar het ter vergadering besproken jaarverslag op ziet, zover die activiteiten blijkens de stukken bekend waren bij de algemene vergadering. Gelet op de tekst van de decharge kan de bestuurder niet uit hoofde van artikel 2:9 BW worden aangesproken, noch uit hoofde van 6:162 BW.
Decharge
Een algemene vergadering van aandeelhouders kan een bestuurder bij besluit decharge verlenen, wat inhoudt dat de vergadering die bestuurder kwijting verleent ten aanzien van zijn bestuurlijk handelen, zodat de bestuurder daarvoor dus niet meer kan worden aangesproken door de vennootschap. Vaak staat in de statuten een bepaling omtrent de wijze van verlening en de reikwijdte van de decharge. Een decharge strekt zich slechts uit tot die kennis ten aanzien van het handelen van een bestuurder, die aan de algemene vergadering is verstrekt. In het klassieke arrest Staleman/Van de Ven (HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243) heeft de Hoge Raad tot uitdrukking gebracht dat:
“in het bijzonder niet kan worden aanvaard dat een décharge zich ook zou uitstrekken tot informatie waarover een individuele aandeelhouder uit anderen hoofde –buiten het verband van de algemene vergadering van aandeelhouders– de beschikking heeft gekregen, of tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins aan de algemene vergadering van aandeelhouders zijn bekendgemaakt voordat deze de jaarrekening vaststelde.”.
Aldus komt doorslaggevende betekenis toe aan de vraag welke informatie blijkens de stukken (zoals jaarverslagen) ter beschikking van de algemene vergadering was ten tijde van het nemen van het dechargebesluit.
Feitelijke achtergrond
De onderhavige zaak ziet op een statutair bestuurder van een woningcorporatie. Hij was van 1 januari 2006 tot 14 februari 2011 enig statutair bestuurder van de corporatie, met uitzondering van de periode van 9 t/m 19 juni 2010, waarin hij geschorst is geweest. De schorsing was een uitwerking van langslepende onenigheid tussen hem en de Raad van Toezicht (RvT) van de woningcorporatie.
Een grote rol in die onenigheid speelt een bouwproject in Schijndel, Vicaris van Alphen genaamd. Op 15 maart 2010 is de bestuurder een overeenkomst met Brinvast B.V. te Schijndel aangegaan voor de realisatie van Vicaris, onder voorbehoud van goedkeuring van de RvT. Op 17 september 2010 stuurde de RvT een e-mail over Vicaris, met als strekking dat de bestuurder een sluitende businesscase moest hebben, alleen dan kon de RvT instemmen. Zij voorzag namelijk risico’s omtrent de financiering van Vicaris.
De bestuurder heeft op 11 oktober 2010 aan Brinvast B.V. medegedeeld dat de RvT akkoord was. Levering vond vervolgens plaats. Op 3 februari 2011 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst van de bestuurder ontbonden. Tijdens de algemene vergadering in juni 2011 zijn de jaarrekening en het jaarverslag over 2010 goedgekeurd en is aan de statutair bestuurder en de RvT decharge verleend. In de notulen is daarover te lezen:
“Besluit: de leden verlenen decharge aan de statutair directeur en de Raad van Toezicht over de stukken die aan de algemene ledenvergadering zijn overgelegd”.
Geschil
De woningcorporatie stelt de bestuurder aansprakelijk op basis van artikel 2:9 BW en artikel 6:162 BW voor de door de woningcorporatie op project Vicaris geleden en nog te lijden schade. Door de rechtbank is aansprakelijkheid op grond van beide artikelen afgewezen omdat, samengevat, de decharge verleend is en de algemene vergadering volledig bekend was met de handelwijze van de bestuurder ten aanzien van project Vicaris. De woningcorporatie gaat in hoger beroep.
Persoonlijke reikwijdte decharge
In de eerste plaats meent de woningcorporatie dat de decharge niet op de betreffende bestuurder, maar op diens (interim) opvolger zag. Dit standpunt wordt door het hof niet gevolgd. Volgens de woningcorporatie zag de decharge op de interim-opvolger van de bestuurder, omdat die interim-opvolger degene was die het jaarverslag heeft opgesteld en de directeur-bestuurder was ten tijde van het dechargebesluit. Het hof oordeelt dat de interim-opvolger pas na het einde van de verslagperiode waar het jaarverslag 2010 op zag is aangetreden. Bovendien droeg de opvolger de titel interim-bestuurder en wordt deze ook zo aangeduid in het jaarverslag. Dit alles wijst erop dat de decharge niet op de opvolger, maar op de bestuurder zag. Voor zover de woningcorporatie betoogt dat de decharge slechts ziet op het opstellen van stukken, meent het hof dat dit niet in de statuten gelezen kan worden, zodat de decharge ziet op de gegevens die uit de overgelegde stukken blijken.
Inhoudelijke reikwijdte decharge
Daarnaast betoogt de woningcorporatie dat de decharge niet ziet op project Vicaris, nu dat project weliswaar genoemd wordt in de stukken, maar de verweten handelingen zelf niet uit het jaarverslag 2010 blijken. Ook deze redenering wordt niet door het hof gevolgd. Het hof overweegt dat voor de bepaling van de reikwijdte van de decharge niet alleen gekeken moet worden naar het jaarverslag, maar ook naar andere bij de algemene vergadering bekende stukken. In dit geval waren de leden op de hoogte gehouden van de situatie omtrent de bestuurder en het project door extra vergaderingen waar de situatie ter sprake kwam, zo volgt uit het jaarverslag en de notulen van voorgaande vergaderingen. Het hof meent dat, gelet op het jaarverslag alleen al, geoordeeld moet worden dat de decharge mede betrekking had op het Vicaris project.
Juridische reikwijdte decharge
Ten aanzien van de vordering uit artikel 6:162 BW, de onrechtmatige daad, meent de woningcorporatie dat deze vordering kan slagen, omdat de decharge alleen op aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 2:9 BW ziet. Het hof gaat hier niet in mee en oordeelt, evenals de rechtbank, dat de decharge op een dusdanige manier is geformuleerd dat deze niet alleen op aanspraken op basis van 2:9 BW ziet, maar ook op andere juridische grondslagen. Ook deze grief faalt derhalve en het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.
Conclusie
Dit arrest geeft inzicht in de reikwijdte van een decharge. De exacte bewoordingen van een decharge(besluit) zoals deze in de statuten en/of in de notulen van een vergadering zijn opgenomen is hierbij een relevant aspect. Over het algemeen geldt dat een decharge ziet op onderwerpen die bekend waren bij de algemene vergadering ten tijde van het nemen van het dechargebesluit. Hierbij is niet alleen het jaarverslag relevant, maar dient ook gekeken te worden naar notulen van voorgaande ledenvergaderingen en eventuele andere ter beschikking van de vergadering staande documenten. Waar een decharge algemeen en zonder voorbehoud is geformuleerd, ziet zij niet alleen op bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW, maar ook op de onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW.