Wij lichten in deze blog de achtergrond van de belastingrente, het rentepercentage en de uitspraak van de rechtbank nader toe. Daarnaast bespreken wij het mogelijke vervolg en enkele actiepunten voor belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting.
Belastingrente
Op 1 januari 2013 is de belastingrenteregeling geïntroduceerd. Volgens de memorie van toelichting is deze regeling mede ingevoerd om het ‘sparen bij de fiscus’ te voorkomen.[1] Onder het eerdere regime van de heffingsrente konden belastingplichtigen via een verzoek om een te lage voorlopige teruggave of een te hoge voorlopige aanslag een relatief hoog rendement op hun overtollige liquiditeiten behalen. De Belastingdienst moest namelijk bij een latere definitieve aanslag de rente vergoeden tussen het bedrag dat bij hen op de rekening had gestaan en het daadwerkelijk verschuldigde bedrag aan belasting.
In het kort is de regeling voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting als volgt weer te geven: 6 maanden na het einde van het fiscale boekjaar gaat de renteteller lopen.[2] Wanneer er op die datum, ten opzichte van de latere definitieve aanslag inkomsten- of vennootschapsbelasting een bedrag aan belasting is verschuldigd, wordt er belastingrente over dat bedrag berekend. Omgekeerd wordt er in geval van een belastingteruggave in veel minder situaties rente aan de belastingplichtige vergoed. Alleen indien sprake is van een zekere termijnoverschrijding aan de kant van de Belastingdienst of indien een opgelegde aanslag wordt verlaagd nadat daartegen bezwaar is ingesteld, wordt onder bepaalde voorwaarden een teruggaaf van door de belastingplichtige betaalde belastingrente verleend.
In afgelopen jaren is de periode waarover belastingrente mag worden berekend ingeperkt.
In zijn arrest van 18 november 2022 heeft de Hoge Raad namelijk geoordeeld dat geen belastingrente in rekening mag worden gebracht over de periode dat een belastingplichtige de verschuldigde belasting al heeft betaald. Per 1 januari 2023 is in de Algemene wet inzake de rijksbelastingen ook een artikel opgenomen met dezelfde strekking. Er is wel nog steeds belastingrente verschuldigd over de periode tussen de dagtekening en de dag waarop de definitieve aanslag invorderbaar wordt (6 weken na dagtekening).[3]
In de praktijk kan de belastingplichtige het risico dat belastingrente wordt verschuldigd mitigeren door middel van een tijdig verzoek om een voorlopige aanslag. In dat geval kan het verschuldigde bedrag (bij benadering) namelijk reeds na oplegging van deze aanslag worden betaald. Wij adviseren onze cliënten dan ook doorgaans om bij een regulier boekjaar vóór 1 mei van het daaropvolgende jaar te verzoeken om een (nadere) voorlopige aanslag indien de fiscale positie aanleiding daartoe geeft.[4]
Rentepercentage
Het rentepercentage voor de belastingrente is geregeld in het Besluit belasting- en invorderingsrente (hierna: Bbi). Het percentage voor de vennootschapsbelasting bedraagt vanaf 1 januari 2024 10%. Het percentage voor de inkomstenbelasting (en nagenoeg alle andere belastingmiddelen) bedraagt 7,5%. In het Bbi is dit sinds 1 januari 2024 vormgegeven door de belastingrente aan te laten sluiten bij de herfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank. Echter, voor de vennootschapsbelasting wordt het herfinancieringsrentepercentage minimaal op 4,5% gezet. Vervolgens wordt dit percentage met 5,5 procentpunten vermeerderd. Voor de inkomstenbelasting (en nagenoeg alle andere belastingmiddelen) wordt het herfinancieringsrentepercentage eveneens op minimaal 4,5% gezet. Vervolgens wordt dit percentage met 3 procentpunten vermeerderd.
Uitspraak rechtbank
De rechtbank Noord-Nederland heeft zich gebogen over de vraag of het percentage van de belastingrente voor de vennootschapsbelasting zoals dat is vastgelegd in het Bbi in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank komt aan deze vraag toe doordat de belastingrente vanaf 1 oktober 2020 bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. De verplaatsing van de wet naar lagere regelgeving vond plaats tijdens en als gevolg van de coronapandemie met als doel sneller te kunnen anticiperen op de maatschappelijke ontwikkelingen.
Vanaf 1 januari 2022 werd via het Bbi het percentage van de belastingrente voor de inkomstenbelasting (en nagenoeg alle andere belastingmiddelen) gekoppeld aan de wettelijke rente van niet-handelstransacties (ECB-herfinancieringsrente met een afslag), met een ondergrens van 4%. Het percentage van de belastingrente voor de vennootschapsbelasting werd gekoppeld aan de wettelijke rente van handelstransacties (ECB-herfinancieringsrente), met een ondergrens van 8%. De percentages zoals deze voorafgaand aan de coronapandemie luidden, werden daarmee in ere hersteld. Aangezien het Bbi een algemeen verbindend voorschrift is -niet aan te merken als wetgeving in formele zin- kan en mag de rechtbank toetsen of een bepaling uit het Bbi in strijd is met het evenredigheidsbeginsel (exceptieve toetsing). In de uitspraak toetst de rechtbank de bepaling op basis van de formele rechtsbeginselen (stap 1) en de materiële rechtsbeginselen (stap 2).[5]
Daarbij oordeelt de rechtbank dat de regelgever de te toetsen bepaling zorgvuldig heeft voorbereid en voldoende heeft gemotiveerd (stap 1). Vervolgens laat zij zich uit over het evenredigheidsbeginsel (stap 2). Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.[6]
De rechtbank oordeelt dat de regelgever niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het koppelen van het belastingrentepercentage voor de vennootschapsbelasting aan de wettelijke rente voor handelstransacties, met een ondergrens van 8%. De gedachte dat in het handelsverkeer een hoger percentage geldt dan in het niet-handelsverkeer is volgens de rechtbank niet van toepassing op de publiekrechtelijke schuldverhouding tussen belastingplichtige en overheid. Met andere woorden: een belastingschuld waar nog geen aanslag voor is opgelegd, is onvergelijkbaar met een handelsvordering.
De nadelige gevolgen voor belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting zijn volgens de rechtbank bovendien ook in absolute zin fors en, belangrijker nog, “onevenredig in verhouding tot de met de regel te dienen, onduidelijke doelen die op een zwak fundament rusten”. Dat leidt de rechtbank ertoe om te oordelen dat artikel 1, onderdeel b, van het Bbi onverbindend moet worden verklaard. Vervolgens herziet de rechtbank de belastingrentebeschikking en herberekent daarbij de door belanghebbende verschuldigde belastingrente naar een tarief van 4% (in plaats van 8%), over welk percentage partijen ter zitting al een akkoord hadden bereikt voor het geval belanghebbende op enige grond gelijk zou krijgen.
Vervolgstappen en actiepunten
De rechtbank Noord-Nederland heeft de belastingrente gehalveerd voor de belastingplichtige. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat de Belastingdienst het hier niet bij laat zitten. Aannemelijker is dat hoger beroep wordt aangetekend of sprongcassatie bij de Hoge Raad wordt ingesteld.
Wij merken verder op dat de koppeling aan de wettelijke rente aan de ECB-herfinancieringsrente explicieter in het Bbi is opgenomen per 1 januari 2024. Er is daarbij geen onderscheid opgenomen tussen de rente voor handelstransacties en niet-handelstransacties. De differentiatie in de ondergrens van percentages is wel nog altijd aanwezig waardoor in de uitspraak van de rechtbank aanknopingspunten zijn te vinden dat mogelijk ook de huidige regelgeving onevenredig uitwerkt.
Indien u een aanslag heeft opgelegd gekregen waarin naar uw mening een te hoge belastingrente is berekend, raden wij u aan om bezwaar te maken tegen de hoogte daarvan. Dit dient binnen 6 weken na dagtekening te gebeuren. Indien er belastingrente is berekend op uw voorlopige aanslag vennootschapsbelasting (beschikking belastingrente op een voorlopige aanslag) moet een verzoek tot herziening van die belastingrente worden gedaan.
Tot slot geven wij graag nog een tweetal actiepunten ter overweging:
- Het huidige rentepercentage in het Bbi is in absolute zin als fors aan te merken. Zoals eerder opgemerkt kan in de praktijk door middel van het verzoeken om een voorlopige aanslag reeds het verschuldigde bedrag (bij benadering) na oplegging van deze aanslag worden betaald waardoor de verschuldigde belastingrente kan worden beperkt. In dat kader adviseren wij om bij een regulier boekjaar vóór 1 mei van het daaropvolgende jaar te verzoeken om een (nadere) voorlopige aanslag indien de fiscale positie aanleiding daartoe geeft.[7] Ook wanneer dit op een later moment duidelijk wordt en voldoende liquiditeiten beschikbaar zijn, loont het vaak om te verzoeken om een (nadere) voorlopige aanslag. De periode dat het uiteindelijke verschuldigde bedrag niet op de rekening van de Belastingdienst heeft gestaan, wordt daarmee korter.
- Indien gewenst houden wij graag de berekening van de belastingrente op de aanslag tegen het licht. In de praktijk merken wij dat de inspecteur doorgaans rekening houdt met de periode dat een belastingplichtige de verschuldigde belasting al heeft betaald maar dat dit nog niet in alle gevallen goed gaat.
Heeft u vragen naar aanleiding van deze blog of overige vragen. Neem dan gerust contact op met uw Dirkzwager adviseur.
[1] Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 3, pag. 32-33.
[2] Belastingrente is verschuldigd als de aanslag met een dagtekening vanaf zes maanden na het einde van het betreffende boekjaar wordt opgelegd. Voor een boekjaar dat eindigt op 31 december 2024 betekent dit dat mogelijk belastingrente is verschuldigd vanaf 1 juli 2025.
[3] Let op: Een aanslag wordt invorderbaar na het verloop van de daarvoor geldende betalingstermijn. Ook als deze aanslag eerder wordt betaald, wordt de rente derhalve berekend tot de uiterste betaaldatum.
[4] Dit is in het bijzonder van belang indien u via uw fiscaal adviseur bent opgenomen in het zogeheten belastingconsulentenuitstel. Uw deadline tot het doen van aangifte wordt daardoor met 11 maanden verlengd. Indien u vóór 1 juni aangifte doet volgend op het reguliere fiscale boekjaar en de Belastingdienst legt de aanslag vervolgens conform de aangifte op, bent u ook geen belastingrente verschuldigd.
[5] Dit stappenplan leidt de rechtbank af uit het arrest Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
[6] Art 3:4, lid 2 Algemene wet bestuursrecht
[7] Dit is van belang indien u via uw fiscaal adviseur bent opgenomen in het zogeheten belastingconsulentenuitstel. Uw deadline tot het doen van aangifte wordt daardoor met 11 maanden verlengd. Indien u vóór 1 juni aangifte doet volgend op het reguliere fiscale boekjaar en de Belastingdienst legt de aanslag vervolgens conform de aangifte op, bent u ook geen belastingrente verschuldigd.