Recht op inzage in intern medisch advies?

1 september 2022, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Advocaat-generaal bij de Hoge Raad T. Hartlief (“A-G Hartlief”) heeft eind augustus 2022 geconcludeerd dat een betrokkene niet zonder meer recht heeft op inzage in een medisch advies dat ten behoeve van de wederpartij is opgesteld. Het recht om medisch advies in te winnen in de veilige wetenschap dat dit de wederpartij niet bereikt zal hier in het algemeen aan in de weg staan.
Annelijn Bloo-Kroes
Annelijn Bloo-Kroes
Advocaat - Senior
In dit artikel

Cassatie in het belang der wet
De aanleiding voor deze conclusie was een oordeel van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (het “CTG”). Volgens dit oordeel hoefde een medisch adviseur een patiënte geen inzage te geven in het door hem opgestelde medisch advies.

De medisch adviseur had op verzoek van de aansprakelijkheidsverzekeraar van het door de patiënte aansprakelijk gestelde ziekenhuis geadviseerd over de vraag of bij de behandeling van de patiënte in het ziekenhuis een fout was gemaakt. De medisch adviseur heeft ten behoeve van zijn advies de patiënte niet behandeld, beoordeeld, gekeurd of gesproken. De beoordeling betrof een ‘papieren’ beoordeling van het (reeds bestaande) medisch dossier van de patiënte. In dat medisch dossier had ook de patiënte inzage.

Het CTG oordeelde dat, ondanks dat de patiënte op grond van artikel 7:456 BW en artikel 7:464 lid 2 BW recht zou hebben op inzage in het medisch advies, het recht van (de aansprakelijkheidsverzekeraar van) het ziekenhuis om ‘de verdediging in vrijheid en beslotenheid voor te bereiden’ in de weg stond aan de uitoefening daarvan.

A-G Hartlief heeft dit oordeel aangegrepen om ‘een vordering tot cassatie in het belang der wet’ in te stellen. Waar het CTG zich echter uitsluitend heeft uitgelaten over de vraag of de medisch adviseur gehouden was om de patiënte inzage te geven in het door hem opgestelde medisch advies, heeft A-G Hartlief het breder ingestoken. Zo heeft A-G Hartlief ook de (meer algemene) vraag opgeworpen of een betrokkene doorgaans recht zal hebben op inzage in een medisch advies waaraan diens medische gegevens ten grondslag liggen.

Mogelijke grondslagen van het inzagerecht
Ter beantwoording van deze vraag heeft A-G Hartlief bekeken aan welke regelingen een betrokkene een dergelijk inzagerecht mogelijk kan ontlenen. Dat zijn:
i) afdeling 7.7.5 BW (de WGBO);
ii) artikel 8 EVRM, en
iii) artikel 15 van de AVG.

A-G Hartlief concludeert - in tegenstelling tot het CTG - dat een betrokkene geen recht op inzage in een medisch advies als hier aan de orde kan ontlenen aan de WGBO. Niet ten opzichte van de medisch adviseur, noch diens wederpartij (het ziekenhuis en diens aansprakelijkheidsverzekeraar). Evenmin volgt een dergelijk inzagerecht uit artikel 8 lid 1 EVRM, aldus A-G Hartlief.
Hij acht hiertoe van belang dat de medisch adviseur de patiënte niet heeft behandeld, beoordeeld of gekeurd, geen beoordeling heeft gemaakt van ‘de gezondheidstoestand van de patiënte’, maar dit een uitsluitend ‘papieren exercitie’ betrof van de patiënte bekende medische gegevens.

Anders concludeert A-G Hartlief over het in artikel 15 AVG neergelegde recht op inzage in (en op een kopie van) persoonsgegevens. Volgens hem is verdedigbaar dat dit wetsartikel in beginsel wel een recht voor een betrokkene op inzage in een medisch advies schept.

Beperking van het inzagerecht
A-G Hartlief concludeert desondanks dat een beroep op artikel 15 AVG in beginsel niet zal kunnen slagen. Het daarin - en in de WGBO en artikel 8 lid 1 EVRM - neergelegde inzagerecht is namelijk niet ‘absoluut’ en dient in dit geval te worden beperkt.
Volgens A-G Hartlief is de beperking van het inzagerecht in een geval als hier aan de orde noodzakelijk vanwege het uit artikel 6 lid 1 EVRM voortvloeiende recht van het ziekenhuis en diens aansprakelijkheidsverzekeraar om ‘de verdediging in vrijheid en beslotenheid voor te bereiden’:

“Het valt eenvoudig in te zien dat dit proces kan worden doorkruist als partijen – of erger: de ene partij maar de andere niet – inzage wordt gegund in de documenten die bij de gedachtewisseling voorafgaande aan een procedure tot stand komen. Wie zal nog de argumenten die de andere partij mogelijkerwijs naar voren kan brengen, aan het papier toevertrouwen om vervolgens na te gaan hoe daarop zou kunnen worden gereageerd? Wie zal nog durven opschrijven dat het eigen gedrag ‘zeker geen schoonheidsprijs verdient omdat X, Y en Z’? Deze vragen beantwoorden zichzelf.
De ongestoorde gedachtewisseling is ook aan de orde bij een medisch advies als in deze zaak is opgeleverd. Ook een ziekenhuis of een aansprakelijkheidsverzekeraar moet een medisch adviseur kunnen vragen een casus te beoordelen in de veilige wetenschap dat diens bevindingen de wederpartij niet bereiken. Anders zullen zij dat vermoedelijk niet snel doen.”

De beperking van het inzagerecht zal in deze gevallen over het algemeen ook evenredig zijn, aldus
A-G Hartlief:

“De patiënt heeft immers ‘gewoon’ inzage in het medisch dossier (op grond van art. 7:456 BW) en in zijn persoonsgegevens (art. 15 lid 1 AVG), voor zover die inzage mogelijk is zonder dat daarmee het belang (en het recht) van het ziekenhuis en de verzekeraar om een standpunt te bepalen en de verdediging in vrijheid en beslotenheid voor te bereiden (te zeer) wordt beperkt. Bij de totstandkoming van het medisch advies zijn ook geen nieuwe persoonsgegevens verzameld (ongeacht of dat medisch advies zelf een persoonsgegeven is of bestaat uit persoonsgegevens), zodat het belang van de patiënt om zicht te houden op de verwerking van zijn persoonsgegevens slechts in beperkte mate wordt aangetast.”

Conclusie
Volgens A-G Hartlief weegt het recht van een partij op ongestoorde gedachtewisseling in beginsel zwaarder dan het recht van een betrokkene op inzage in een medisch advies. Belangrijke kanttekening daarbij is dat deze conclusie slechts ziet op medisch adviezen die (volledig) berusten op het bestaande medisch dossier van de betrokkene. In deze medische gegevens heeft – en behoudt – een betrokkene ‘gewoon’ inzage.

Wij wachten af of en in hoeverre de Hoge Raad in gelijke zin oordeelt.

Gerelateerd