In de internationale handel kunnen helaas ook internationale geschillen ontstaan. Wanneer u door uw buitenlandse wederpartij gedagvaard wordt om voor een Nederlandse rechter te verschijnen wordt u, indien u verweer wenst te voeren, genoodzaakt om kosten te maken. Zo dient u aan de rechtbank griffiegeld te betalen en zult u zich in de meeste gevallen (in ieder geval wanneer de vordering een bedrag van € 25.000,- overschrijdt) bij moeten laten staan door een advocaat. In het geval u de procedure wint zal de rechter uw wederpartij veroordelen om een gedeelte van deze kosten aan u te vergoeden. Het incassorisico ligt echter bij u. Doordat uw vordering uit hoofde van de proceskostenveroordeling in een vonnis is vastgelegd heeft u naar Nederlands recht een titel om executoriaal beslag te leggen op vermogensbestanddelen van uw wederpartij. U bent dan bijvoorbeeld bevoegd bedrijfsmiddelen te verkopen of banksaldi op te eisen. In internationale verhoudingen kan dit echter anders zijn; niet elk land zal het vonnis (moeten) accepteren. Kan betekenen dat u in het land waar u wederpartij is gevestigd weer een procedure zal moeten starten om de proceskosten betaalt te krijgen. Dit kost waarschijnlijk meer dan dat het zal opleveren.
Om de proceskostenveroordeling die de Nederlandse rechter uitspreekt geen wassen neus te laten zijn is hiervoor een oplossing geboden. In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een regeling opgenomen die de gedaagde partij de mogelijkheid biedt om zekerheid te krijgen in geval de vordering van de buitenlandse eiser wordt afgewezen (artikel 224). Bij zekerheid kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een bankgarantie, of de verplichting voor de wederpartij om vooraf een bedrag in depot te storten bij bijvoorbeeld een advocaat of notaris. Als u de procedure dan wint, weet u in ieder geval zeker dat u de proceskostenveroordeling ook daadwerkelijk zult ontvangen.
De rechter zal niet uit zichzelf de eisende partij verplichten zekerheid te stellen; dit dient u(w advocaat) te vorderen. Deze vordering kan vlak nadat u door uw wederpartij gedagvaard worden ingesteld, en dient te zijn gedaan voor dat u inhoudelijk op de vordering reageert (via een zogenaamde ‘incidentele vordering’).
Het bereik van deze bepaling is echter nogal beperkt. De regeling geldt niet voor eisers die zekerheidstelling voor de proceskosten wensen van in het buitenland gevestigde gedaagden.
Daarnaast dient de eiser van wie zekerheid wordt gevorderd het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland te hebben, anders heeft de vordering tot het stellen van zekerheid geen kans van slagen. Indien de buitenlandse eiser ook een (noemenswaardige) vestiging heeft in Nederland is de regeling dus niet van toepassing. Tevens staan een groot aantal internationale verdragen, waaronder het “Haags Rechtsvorderingsverdrag”, het “Verdrag inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen” en het “Haags Betekeningsverdrag” er aan in de weg dat deze verplichting aan de eiser wordt opgelegd. Voor EU-landen gaat deze regeling dus niet op. Doet u zaken met China, Zuid-Korea, India, Australië of Brazilië dan zal deze regeling wellicht (ooit) nuttig voor u zijn.
Om de proceskostenveroordeling die de Nederlandse rechter uitspreekt geen wassen neus te laten zijn is hiervoor een oplossing geboden. In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een regeling opgenomen die de gedaagde partij de mogelijkheid biedt om zekerheid te krijgen in geval de vordering van de buitenlandse eiser wordt afgewezen (artikel 224). Bij zekerheid kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een bankgarantie, of de verplichting voor de wederpartij om vooraf een bedrag in depot te storten bij bijvoorbeeld een advocaat of notaris. Als u de procedure dan wint, weet u in ieder geval zeker dat u de proceskostenveroordeling ook daadwerkelijk zult ontvangen.
De rechter zal niet uit zichzelf de eisende partij verplichten zekerheid te stellen; dit dient u(w advocaat) te vorderen. Deze vordering kan vlak nadat u door uw wederpartij gedagvaard worden ingesteld, en dient te zijn gedaan voor dat u inhoudelijk op de vordering reageert (via een zogenaamde ‘incidentele vordering’).
Het bereik van deze bepaling is echter nogal beperkt. De regeling geldt niet voor eisers die zekerheidstelling voor de proceskosten wensen van in het buitenland gevestigde gedaagden.
Daarnaast dient de eiser van wie zekerheid wordt gevorderd het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland te hebben, anders heeft de vordering tot het stellen van zekerheid geen kans van slagen. Indien de buitenlandse eiser ook een (noemenswaardige) vestiging heeft in Nederland is de regeling dus niet van toepassing. Tevens staan een groot aantal internationale verdragen, waaronder het “Haags Rechtsvorderingsverdrag”, het “Verdrag inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen” en het “Haags Betekeningsverdrag” er aan in de weg dat deze verplichting aan de eiser wordt opgelegd. Voor EU-landen gaat deze regeling dus niet op. Doet u zaken met China, Zuid-Korea, India, Australië of Brazilië dan zal deze regeling wellicht (ooit) nuttig voor u zijn.