De casus
Op 23 april 2024 heeft de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:20242214) uitspraak gedaan, waarin zij heeft geoordeeld prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad die zien op een specifiek beding in de huurovereenkomst (voor woonruimte).
De zaak heeft betrekking op een geschil tussen een Amsterdamse woningcorporatie en een huurder van een parkeerplaats. In de huurovereenkomst is een beding opgenomen dat een huurder die zijn verplichtingen niet nakomt alle proceskosten dient te betalen.
Het specifieke beding in de huurovereenkomst luidt als volgt:
"11.1 𝘈𝘭𝘭𝘦 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘥𝘦 𝘶𝘪𝘵𝘷𝘰𝘦𝘳𝘪𝘯𝘨 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘦𝘻𝘦 𝘰𝘷𝘦𝘳𝘦𝘦𝘯𝘬𝘰𝘮𝘴𝘵 𝘨𝘦𝘮𝘢𝘢𝘬𝘵𝘦 𝘬𝘰𝘴𝘵𝘦𝘯, 𝘸𝘢𝘢𝘳𝘰𝘯𝘥𝘦𝘳 𝘣𝘦𝘨𝘳𝘦𝘱𝘦𝘯 𝘢𝘥𝘮𝘪𝘯𝘪𝘴𝘵𝘳𝘢𝘵𝘪𝘦𝘬𝘰𝘴𝘵𝘦𝘯, 𝘢𝘭𝘴𝘰𝘰𝘬 𝘢𝘭𝘭𝘦 𝘨𝘦𝘳𝘦𝘤𝘩𝘵𝘦𝘭𝘪𝘫𝘬𝘦 𝘦𝘯 𝘣𝘶𝘪𝘵𝘦𝘯𝘨𝘦𝘳𝘦𝘤𝘩𝘵𝘦𝘭𝘪𝘫𝘬𝘦 𝘬𝘰𝘴𝘵𝘦𝘯, 𝘥𝘪𝘦 𝘷𝘦𝘳𝘩𝘶𝘶𝘳𝘥𝘦𝘳 𝘮𝘢𝘢𝘬𝘵 𝘪𝘯 𝘨𝘦𝘷𝘢𝘭 𝘷𝘢𝘯 𝘯𝘪𝘦𝘵 𝘯𝘢𝘬𝘰𝘮𝘪𝘯𝘨 𝘷𝘢𝘯 𝘦𝘯𝘪𝘨𝘦 𝘣𝘦𝘱𝘢𝘭𝘪𝘯𝘨 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘦𝘻𝘦 𝘰𝘷𝘦𝘳𝘦𝘦𝘯𝘬𝘰𝘮𝘴𝘵 𝘰𝘧 𝘥𝘦 𝘸𝘦𝘵 𝘥𝘰𝘰𝘳 𝘩𝘶𝘶𝘳𝘥𝘦𝘳, 𝘻𝘪𝘫𝘯 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘳𝘦𝘬𝘦𝘯𝘪𝘯𝘨 𝘷𝘢𝘯 𝘩𝘶𝘶𝘳𝘥𝘦𝘳."
Het is echter vaste rechtspraak dat een partij die in het ongelijk is gesteld alleen in buitengewone omstandigheden de volledige proceskosten dient te betalen. In een normale situatie zou de rechtbank een forfaitaire vergoeding, gebaseerd op een liquidatietarief, toewijzen. Onderhavig beding gaf voor de kantonrechter voldoende aanleiding om – mede gelet op de meerdere uitspraken over de kwalificatie van een oneerlijk beding in de huurovereenkomst –prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad.
De prejudiciële vragen
De vragen aan de Hoge Raad luiden als volgt:
- Moet een beding tussen een handelaar en een consument waarin is bepaald dat de consument die tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst alle gerechtelijke kosten moet betalen, worden aangemerkt als een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn?
- Als het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, heeft dit dan tot gevolg dat niet alleen het proceskostenbeding buiten toepassing moet worden gelaten, maar dat in het geheel geen proceskosten meer kunnen worden toegewezen?
Conclusie
De kantonrechter lijkt met deze prejudiciële vragen (wederom) meer orde te willen scheppen in de onduidelijkheid die is ontstaan na de voorgaande uitspraken inzake de oneerlijkheid van een huurverhogingsbeding.
Mocht komen vast te staan dat het overeengekomen beding als oneerlijk dient te worden gekwalificeerd, zal de verhuurder ook achter het net vissen voor wat betreft de op grond van de wet toe te kennen proceskosten.
Nadat partijen zich in onderhavige kwestie hebben uitgelaten over de vragen, zal de Hoge Raad een beslissing nemen over deze vragen. Onze vorige artikelen over de prejudiciële vragen inzake een oneerlijk beding leest u hier. We houden u op de hoogte.
Heeft u vragen over het huurrecht? Neemt u dan contact op met Rutger Fabritius of Daniël Veen via de contactinformatie naast dit artikel.