De casus
Aanvrager is eigenaar van een pluimveebedrijf in de gemeente Someren. Het pluimveebedrijf richt zich op het grootbrengen van kuikens tot kippen. De kuikens werden tot voor kort geleverd door een opfokorganisatie, waarvan er in Nederland slechts vier werkzaam zijn.
Op ongeveer één kilometer afstand van het pluimveebedrijf bevindt zich een vogelasiel. Dat was ter plaatse in strijd met het bestemmingsplan aanwezig. Op 20 december 2017 heeft de raad van de gemeente Someren het bestemmingsplan ‘Vogelasiel Someren’ vastgesteld. Door dit bestemmingsplan werd het vogelasiel alsnog gelegaliseerd.
Aanvrager stelt dat hij door de vaststelling van het bestemmingsplan zijn bedrijf niet meer (in de huidige vorm) kan exploiteren. Volgens Aanvrager zijn de opfokorganisaties als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan gestopt met het plaatsen van kuikens op zijn bedrijf. Dit vanwege de nabijheid van het vogelasiel en de daarbij behorende risico’s op verspreiding van dierziektes.
Het college van Someren heeft de aanvraag van Aanvrager afgewezen, onder verwijzing naar het advies van het geraadpleegde adviesbureau. Het adviesbureau heeft de tegemoetkoming in planschade vastgesteld op nihil. Volgens het adviesbureau is het opzeggen van de door Aanvrager genoemde overeenkomsten, of het kenbaar maken van afnemers dat zij geen gebruik meer maken van de diensten van het pluimveebedrijf, het gevolg van beslissingen van privaatrechtelijke aard en betreft dit niet een rechtstreeks ruimtelijk gevolg van de wijziging van de bestemming voor het vogelasiel. De eventuele schade die uit die privaatrechtelijke beslissingen voortvloeit, komt volgens het adviesbureau niet voor tegemoetkoming op de voet van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in aanmerking.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft voor de beoordeling getuigen opgeroepen die werken bij twee verschillende opfokorganisaties en die verantwoordelijk zijn voor de levering van kuikens aan bedrijven zoals het bedrijf van Aanvrager. Uit een van de getuigenverklaringen volgt dat de opfokorganisatie een vogelasiel absoluut ziet als een risico, terwijl het voor de andere getuige uitsluitend een duidelijk minpunt betrof en dit niet zonder meer betekende dat ze niet zouden kiezen voor het bedrijf van Aanvrager.
De rechtbank overweegt dat voor een tegemoetkoming in planschade volgens vaste rechtspraak van de Afdeling sprake moet zijn van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de schade en de planologische wijziging. De rechtbank toetst daarom of er is voldaan aan het vereiste van het conditio sine qua non-verband en als tweede naar de omvang van de aansprakelijkheid (de toerekenbaarheid).
De rechtbank oordeelt dat er in dit geval strikt genomen géén sprake is van schade die rechtstreeks is veroorzaakt door de wijziging van het bestemmingsplan zelf, maar van schade veroorzaakt door de keuze van de opfokorganisaties om de bestaande overeenkomst op te zeggen dan wel geen (nieuwe) overeenkomst aan te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank is er voldaan aan het vereiste van het conditio sine qua non-verband nu in voldoende redelijke mate van waarschijnlijkheid de aanwezigheid van een vogelasiel invloed heeft op opfokorganisaties bij de selectie van pluimveebedrijven.
Over de toerekening van de schade oordeelt de rechtbank dat in deze casus geen plaats is voor een ‘alles of niet’-benadering (het vereiste van een rechtstreeks oorzakelijk verband). De rechtbank ziet aanleiding om in dit specifieke geval uit te gaan van een toerekening naar redelijkheid, op basis van de omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college nagelaten de omstandigheden van het geval in voldoende mate te betrekken bij zijn besluit. Het daartegen gerichte beroep van Aanvrager slaagt:
- De rechtbank acht het onder de hierboven geschetste omstandigheden in dit specifieke geval niet redelijk dat de door Aanvrager geleden schade volledig aan de gemeente wordt toegerekend. Daarvoor is de selectie van opfokbedrijven te veel een ondernemersbeslissing en zijn de criteria voor deze selectie niet geheel objectief en wetenschappelijk onderbouwd. Anderzijds acht de rechtbank het evenmin redelijk dat Aanvrager met lege handen achterblijft en geen enkele aanspraak kan maken op enige tegemoetkoming. Duidelijk is dat de aanwezigheid van het vogelasiel wel een rol speelt en dat de invloed van dat asiel bepalend kan zijn in een kleine kapitaalintensieve markt. Met andere woorden, deze zaak leent zich niet voor een ‘alles of niets’-benadering. Welke benadering past dan wel? Naar het oordeel van de rechtbank ligt het in de rede om in dit specifieke geval een toerekening naar redelijkheid toe te passen waarbij het antwoord op de vraag aan welke gebeurtenis of gebeurtenissen de schade moet worden toegerekend, afhangt van diverse factoren en de omstandigheden van het geval. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat door de positieve bestemming van het vogelasiel op zijn minst een risico voor Aanvrager is geschapen, dat zich vervolgens heeft verwezenlijkt. Dit heeft het college in het bestreden besluit op bezwaar niet onderkend. In zoverre slaagt de beroepsgrond.
Commentaar
Met deze interessante uitspraak lijkt de rechtbank Oost-Brabant meer nuance te willen aanbrengen in de bestendige lijn in de rechtspraak van de Afdeling over het voor planschade en nadeelcompensatie geldende vereiste van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen het schadeveroorzakend rechtmatig overheidshandelen en de gestelde schade. Schade veroorzaakt door ondernemerskeuzes en het eindigen van privaatrechtelijke rechtsbetrekkingen als gevolg van rechtmatig overheidshandelen komt volgens die lijn niet voor vergoeding in aanmerking (zie bijvoorbeeld ABRvS 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2025; ABRvS 6 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR0494).
De eis van een rechtstreeks oorzakelijk verband is ingegeven door de aard van de aansprakelijkheid (rechtmatig overheidshandelen). Die (aard) rechtvaardigt een relatief beperkte toerekening. De beperking van aansprakelijkheid tot schade die een rechtstreeks gevolg is van het rechtmatig overheidshandelen kan daarom worden gezien als een toepassing van het aansprakelijkheidsrechtelijke leerstuk van toerekening naar redelijkheid (art. 6:98 BW). Gelet daarop is deze uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant volgens ons niet zozeer een breuk met de bestendige lijn in de rechtspraak van de Afdeling, maar wel een nuancering daarop. Wij zijn benieuwd of deze benadering van de rechtbank navolging zal vinden in toekomstige (Afdelings)rechtspraak.
Een andere interessant aspect van de aan de uitspraak ten grondslag liggende casus is dat de schadeoorzaak bestond uit het planologisch legaliseren van een al bestaand vogelasiel. Volgens vaste rechtspraak geeft de legalisering van een bestaande illegale situatie in beginsel geen aanspraak op een tegemoetkoming in planschade. De schade wordt in dat geval geacht niet te zijn veroorzaakt door de planologische maatregel, maar door de al bestaande illegale situatie. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering als de aanvrager de bezwaren tegen de illegale situatie in voldoende mate heeft geuit jegens het bevoegd gezag (ABRvS 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4845). In dit geval waren het vogelasiel en het daaraan verbonden risico op verspreiding van dierziektes al voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig. Dat betekent dus dat ook de aanleiding voor de opfokorganisaties om geen kuikens meer te leveren aan het pluimveebedrijf van Aanvrager al voor de inwerkingtreding van het bestemmingplan aanwezig was. Hoe de positieve bestemming van het al bestaande vogelasiel zich verhoudt tot de hiervoor beschreven rechtspraak over planschade bij legalisatie komt in de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant niet aan de orde.
Heeft u vragen over deze uitspraak of over planschade/nadeelcompensatie in het algemeen? Belt of mailt u gerust met Hanna Zeilmaker, specialist planschade en nadeelcompensatie bij Dirkzwager.