De eigenaar van een woning te Brunssum verzoekt om een tegemoetkoming in planschade voor de waardevermindering van zijn woning, als gevolg van het PIP voor de Buitenring Parkstad Limburg. De Provincie heeft het verzoek afgewezen omdat de planologische ontwikkeling op grond van een ouder streekplan voorzienbaar zou zijn. De rechtbank vindt dat dat oude streekplan niet relevant is en dat het laatste streekplan bepalend is. De Afdeling bestuursrechtspraak is het daarmee eens en vindt bovendien een drempel van 3 % voor het normale maatschappelijke risico gerechtvaardigd bij een in het beleid passende planologische ontwikkeling.
Drie streekplannen en voorzienbaarheid
De Provincie had zich op het standpunt gesteld dat de planologische ontwikkeling in het plangebied voor de eigenaar ten tijde van de aankoop van de woning voorzienbaar was op grond van het Streekplan uit 1977. Die voorzienbaarheid was niet doorbroken als gevolg van de daarop volgende streekplannen uit 1987 en 1991, omdat in die twee latere streekplannen het voornemen om een weg ten noorden en (noord)oosten van de kern van Brunssum te realiseren niet expliciet was verlaten. De eigenaar betwistte niet dat op basis van het Streekplan 1977 sprake was van voorzienbaarheid maar vond dat deze was doorbroken als gevolg van de latere streekplannen.
De rechtbank was van oordeel dat de redelijk denkend en handelend koper kennis neemt van het ten tijde van de aankoop toepasselijke meest recente concrete beleidsvoornemen, dus het Streekplan 1991. Daarin was het plan voor een weg niet opgenomen. De koper hoeft niet ook kennis te nemen van het streekplan van twintig jaar eerder. Een dergelijk onderzoek is alleen aan de orde als in het nieuwe streekplan naar dat oude plan wordt verwezen, maar dat was niet zo.
De Afdeling overweegt, met verwijzing naar de overzichtsuitspraak van 28 september 2016, dat de voorzienbaarheid van een planologische verandering wordt beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij wordt rekening gehouden met een concreet beleidsvoornemen dat openbaar is gemaakt. Niet is vereist dat dat beleidsvoornemen een formele status heeft. De Afdeling werkt dat kader verder uit en komt dan tot de kern van het geschil, namelijk of de provincie terecht aan de eigenaar heeft tegengeworpen dat de schadeveroorzakende ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de woning door op 16 januari 1996 voorzienbaar was op grond van een concreet beleidsvoornemen dat was opgenomen in het Streekplan 1977. Tussen het in werking treden van dit streekplan en het moment van aankoop van de woning zijn voor het gebied waarin de woning is gelegen het Streekplan 1987 en vervolgens het Streekplan 1991 gepubliceerd en in werking getreden.
De Afdeling wijst erop dat uit haar rechtspraak niet volgt dat bij het vaststellen van de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak in het algemeen eerst wordt gekeken naar het oudste concrete beleidsvoornemen en dat vervolgens wordt beoordeeld of dat beleidsvoornemen met een later beleidsvoornemen is doorbroken. In dit geval is het de vraag of de voorzienbaarheid kan worden gebaseerd op een of meer beleidsdocumenten van gelijke aard, te weten streekplannen als bedoeld in artikel 4 van de WRO, die betrekking hebben op hetzelfde gebied en die elkaar in de tijd zijn opgevolgd. In dat geval wordt de voorzienbaarheid in beginsel beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of, op grond van het ten tijde van de investeringsbeslissing meest recent gepubliceerde streekplan, voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen.
Ten tijde van de peildatum was het Streekplan 1991 het meest recente streekplan voor het oostelijk deel van Zuid-Limburg. Uit de tekst van en het kaartmateriaal bij het Streekplan 1991 valt niet af te leiden dat de provinciale overheid een concreet beleidsvoornemen had om ten noordoosten van Brunssum, in de buurt van de woning, een weg te realiseren. Uit het Streekplan 1991 blijkt verder niet dat dit beleidsdocument ter aanvulling - en niet ter vervanging - van het Streekplan 1977 gold. Voor een redelijk denkend en handelend koper was op grond van het Streekplan 1991 niet kenbaar dat het beleidsvoornemen van het Streekplan 1977 nog steeds geldig was.
De Provincie had ook nog gewezen op een verwijzing in het Streekplan 1991 naar de hoofdwegenstructuur van de Prioriteitenstelling. Die verwijzing is, in het kader van de beoordeling van de voorzienbaarheid van de planschade, niet op een lijn te stellen met een kaart die zichtbaar en daarmee duidelijk maakt dat op een bepaalde locatie een bepaalde planologische ontwikkeling te verwachten valt. De voor dit geval (beweerdelijk) relevante inhoud van de Prioriteitenstelling is niet in het Streekplan 1991 weergegeven. Ook was de Prioriteitenstelling ten tijde van de aankoop van de woning niet gepubliceerd. Zonder nadere toelichting, die in het Streekplan 1991 ontbreekt, was voor een redelijk denkend en handelend koper uit dat beleidsdocument niet af te leiden dat de planologische situatie in voor die koper ongunstige zin zou kunnen veranderen als gevolg van een planologische maatregel die voorziet in, kort samengevat, de aanleg van de buitenring in de nabijheid van de woning.
Kortom, bij opvolgende gelijke planologische beleidsstukken en plannen is het op de peildatum geldende plan bepalend voor de voorzienbaarheid. Dat is namelijk het stuk dat de koper voorafgaande aan de aankoop moet onderzoeken. Oudere plannen spelen alleen een rol als daarnaar in het meest recente stuk wordt verwezen.
Hoger percentage normale maatschappelijke risico
De Afdeling oordeelt ook over het normale maatschappelijke risico. De provincie had namelijk een hoger percentage (3%) toegepast dan het wettelijke forfait van 2 %. De eigenaar vond dat toepassing van een hogere drempel niet gerechtvaardigd was.
De Afdeling overweegt dat de aanleg van een ringweg met een aansluiting op bestaande infrastructuur een normale maatschappelijke ontwikkeling is. De Afdeling heeft geen grond om het standpunt van de provincie, dat de planologische ontwikkeling paste binnen het in een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid te vinden. Dat de planologische ontwikkeling naar haar aard en omvang paste in het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid, rechtvaardigt de toepassing van een drempel van 3 % van de waarde van de woning, onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van het inpassingsplan. Dat de ontwikkeling op korte afstand van de woning heeft plaatsgevonden en naar haar aard en omvang niet paste binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving, leidt niet tot een ander oordeel. Dat zou slechts van belang zijn als het college een drempel van 4 of 5 procent had toegepast, maar dat is niet zo.
Wilt u meer weten over planschade? Neemt u contact op met Hanna Zeilmaker, zeilmaker@dirkzwager.nl