Al eerder wijdden wij een artikel aan een uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden betreffende persoonlijke aansprakelijkheid voor schade voortvloeiend uit turboliquidatie van een vennootschap. In tegenstelling tot de zaak die in het voorgaande artikel centraal stond, heeft het hof Arnhem-Leeuwarden in haar arrest van 14 februari 2017 geoordeeld dat het ontbinden van een vennootschap zonder vereffening (turboliquidatie) wel kan leiden tot aansprakelijkheid van de (indirect) bestuurder en aandeelhouder.
Er was in dit geval namelijk sprake van een bijzondere omstandigheid: de geliquideerde vennootschap had zich hoofdelijk verbonden voor een schuld van haar zustervennootschap. Door de turboliquidatie werd die hoofdelijke verbondenheid tenietgedaan. Voor het hof was deze omstandigheid aanleiding om tot het oordeel te komen dat de (indirect) bestuurder en aandeelhouder wél aansprakelijk zijn voor de ontstane schade.
Feiten
Vebu (Holding) drijft een onderneming die technische adviezen geeft voor installaties in nieuwbouw- en renovatieprojecten. Bedrijf A geeft adviezen in de bouwsector en heeft twee dochtervennootschappen: Bedrijf B en Bedrijf C. De heer X is bestuurder van Bedrijf A en daarmee indirect bestuurder van de dochtervennootschappen. Met ingang van 1 januari 2008 zijn Vebu en Bedrijf A een vennootschap onder firma (‘V.O.F.’) aangegaan. In 2010 is besloten om de V.O.F. te beëindigen en de ondernemingen van zowel de V.O.F. als van Vebu over te dragen aan het concern van Bedrijf A. In dat verband zijn beide ondernemingen per 1 januari 2011 overgedragen aan Bedrijf C. In het kader van deze overdracht diende Bedrijf C € 170.250 aan Vebu (Holding) te betalen. Bedrijf B heeft zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de nakoming van die betalingsverplichting van Bedrijf C.
Bedrijf B is op 31 december 2011 op grond van artikel 2:19 lid 4 BW ontbonden zonder vereffening (turboliquidatie). Op 21 december 2012 is Bedrijf C failliet verklaard. De vorderingen van Vebu (Holding) uit hoofde van de koopprijs zijn niet voldaan en Bedrijf B kan door de turboliquidatie ook niet meer worden aangesproken als hoofdelijk verbonden schuldenaar. De vraag die naar aanleiding van bovenstaand feiten speelt, is of Bedrijf A (als bestuurder en aandeelhouder van Bedrijf B en Bedrijf C) en de heer X (als indirect bestuurder van beide bedrijven) op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) aansprakelijk kunnen worden gehouden voor het frustreren van de verhaalsmogelijkheden van Vebu en Vebu Holding door de turboliquidatie van het hoofdelijk aansprakelijke Bedrijf B te bewerkstelligen.
Aansprakelijkheid (indirect)bestuurder
De Hoge Raad heeft in de recente arresten Hezemans/Tulip Air Lease en RCI Financial Services B.V. benadrukt dat het uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis of uit een onrechtmatige daad.
Voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling van de betrokken derde(n) persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, zoals bedoeld in artikel 2:9 BW. Uit eerdere arresten van de Hoge Raad[1] volgt dat in geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering er naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Van deze aansprakelijkheid is sprake indien de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de vennootschap de crediteuren zou benadelen.
Aansprakelijkheid aandeelhouder
Als uitgangspunt geldt dat een aandeelhouder van een B.V. niet aansprakelijk is voor een verbintenis van de vennootschap (artikel 2:175 BW). Dit uitgangspunt laat onverlet dat een aandeelhouder ex artikel 6:162 BW aansprakelijk kan zijn, meer in het bijzonder indien hij, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een op hem rustende zorgvuldigheidsnorm schendt jegens een of meer crediteuren van de vennootschap.[2] Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om situaties waarin (mede) door gedragingen van de aandeelhouder een of meer crediteuren van de vennootschap voorzienbaar worden benadeeld.
Aansprakelijkheid na turboliquidatie
In de onderhavige zaak heeft het hof geoordeeld dat zowel bedrijf A als de heer X een persoonlijk ernstig verwijt treft ten aanzien van (het besluit tot) de turboliquidatie. Om die reden zijn zij hoofdelijk aansprakelijkheid voor de schade ten gevolge van de turboliquidatie van Bedrijf B. Bedrijf A en de heer X - in al hun hoedanigheden - wisten of hadden redelijkerwijze moeten begrijpen dat de turboliquidatie tot gevolg zou hebben dat Bedrijf B haar verplichtingen jegens Vebu (Holding) niet zou kunnen nakomen, aldus het hof.
Voor Bedrijf A is dit geen grote verandering ten opzichte van de contractuele hoofdelijkheid. Voor de heer X als bestuurder van Bedrijf A is dit wel degelijk een grote verandering ten aanzien van de situatie vóór de turboliquidatie. Daar waar hij eerst niet aansprakelijk was uit hoofde van de betalingsverplichtingen is hij nu, door zijn onrechtmatig handelen, aansprakelijk voor het geheel.
Tot slot
Turboliquidatie is een relatief eenvoudige manier om een inactieve vennootschap of een vennootschap met slechts schulden te laten verdwijnen. Het arrest maakt echter ook duidelijk dat de gevolgen van een onjuist of onterecht gebruik van de turboliquidatie potentieel groot kunnen zijn. Het is daarom raadzaam om goed te (laten) controleren of turboliquidatie van een vennootschap mogelijk is en bovendien of die turboliquidatie geen verwijtbaar tekortschieten in de verplichtingen jegens een of meerdere derden tot gevolg kan hebben.
[1] HR 8-12-2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, r.o. 3.5; en HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1204, r.o. 3.3.3-3.3.5.
[2] Vergelijk: HR 8-11-1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0401, r.o. 3.3.1-3.3.3 en HR 23-9-2016, ECLI:NL:HR:2016:2172, r.o. 3.5.