Een vastgoedhandelaar ontvangt een naheffingsaanslag en een vergrijpboete omdat de waarde in het economisch verkeer van een door hem doorverkocht perceel volgens de inspecteur aanzienlijk hoger is.
Casus
Vastgoedhandelaar A heeft in februari 2006 circa 20 hectare van een perceel bosgrond gekocht van V voor € 1,60 per m2. In maart 2006 heeft A circa 8,7 hectare van het perceel doorverkocht aan B voor € 5,30 per m2. Op 31 maart 2006 vindt de levering van V aan A plaats. Over de koopprijs van € 320.000 is € 19.200 overdrachtsbelasting voldaan. Op diezelfde dag vindt ook de levering plaats van A aan B. Ter zake van deze verkrijging is een beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor landgoederen als bedoeld in artikel 9a van de Natuurschoonwet . A ontvangt van de inspecteur een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en een vergrijpboete omdat de inspecteur van mening is dat de waarde van het perceel in het economisch verkeer bij de verkrijging meer waard was. Overdrachtsbelasting wordt geheven over de tegenprestatie van de onroerende zaak, tenzij de waarde van de onroerende zaak hoger is; dan vormt dát de grondslag. In geschil is of die waarde niet te hoog is vastgesteld en of de vergrijpboete terecht is opgelegd.
Waarde economisch verkeer aanzienlijk hoger
In hoger beroep overweegt het hof het volgende. A heeft het hoger beroep tegen de naheffingsaanslag ingetrokken. Hiermee komt onherroepelijk vast te staan dat de werkelijk verschuldigde belasting aanzienlijk hoger is dan de volgens de aangifte verschuldigde belasting. Volgens de inspecteur had A zich ervan bewust moeten zijn dat ten tijde van het doen van de aangifte een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. De reden hiervoor is dat A op het moment van verkrijging van het perceel voor een prijs van € 1,60 per m2 bekend was met de verkoop van het perceel aan B tegen € 5,30 per m2 en dus ook bekend was met het feit dat de waarde in het economische verkeer van het gekochte hoger was dan de in de aangifte vermelde koopprijs. Daarnaast was het A bekend dat over deze levering geen overdrachtsbelasting verschuldigd was in verband met het beroep op vrijstelling als bedoeld in artikel 9a van de Natuurschoonwet. A is als vastgoedhandelaar deskundig op het gebied van de handel in vastgoed, en heeft de fiscale aspecten van de Natuurschoonwet als verkoopargument gebruikt. Volgens het hof is door de inspecteur aannemelijk gemaakt dat A wist of zich ervan bewust moet zijn geweest dat door de notaris een aanzienlijk te laag bedrag aan belasting werd betaald. De kennis van de notaris kan in dit verband aan A worden toegerekend.
Schatting naheffing
De schatting van de hoogte van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur gebaseerd op onder meer de verkoopprijs aan B (€ 5,30), de waardering van het resterende perceel voor € 5,40 op de door de accountant goedgekeurde balans van A, en een latere overdracht, in 2008, van een gedeelte van het perceel voor € 4,25 per m2. Het hof is van oordeel dat deze schatting redelijk en niet naar willekeur is vastgesteld.
Vergrijpboete
Het hof oordeelt daarnaast dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de te lage belastingaangifte door A aan zijn grove schuld is te wijten. Gelet op de onderbouwing van de schatting van de naheffing, acht het hof een boete van 25% van de nageheven belasting passend en geboden. Nu A in staat van faillissement verkeert zal de inspecteur de boete met 50% verminderen. Daarnaast is de boete in 2011 reeds aangekondigd. Sindsdien zijn er tot de uitspraak van het hof meer dan viereneenhalf jaar verstreken, wat een overschrijding van de redelijk termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM oplevert. De boete wordt om die reden verminderd met 10%.
Door Mitzi Litjens
Casus
Vastgoedhandelaar A heeft in februari 2006 circa 20 hectare van een perceel bosgrond gekocht van V voor € 1,60 per m2. In maart 2006 heeft A circa 8,7 hectare van het perceel doorverkocht aan B voor € 5,30 per m2. Op 31 maart 2006 vindt de levering van V aan A plaats. Over de koopprijs van € 320.000 is € 19.200 overdrachtsbelasting voldaan. Op diezelfde dag vindt ook de levering plaats van A aan B. Ter zake van deze verkrijging is een beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor landgoederen als bedoeld in artikel 9a van de Natuurschoonwet . A ontvangt van de inspecteur een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en een vergrijpboete omdat de inspecteur van mening is dat de waarde van het perceel in het economisch verkeer bij de verkrijging meer waard was. Overdrachtsbelasting wordt geheven over de tegenprestatie van de onroerende zaak, tenzij de waarde van de onroerende zaak hoger is; dan vormt dát de grondslag. In geschil is of die waarde niet te hoog is vastgesteld en of de vergrijpboete terecht is opgelegd.
Waarde economisch verkeer aanzienlijk hoger
In hoger beroep overweegt het hof het volgende. A heeft het hoger beroep tegen de naheffingsaanslag ingetrokken. Hiermee komt onherroepelijk vast te staan dat de werkelijk verschuldigde belasting aanzienlijk hoger is dan de volgens de aangifte verschuldigde belasting. Volgens de inspecteur had A zich ervan bewust moeten zijn dat ten tijde van het doen van de aangifte een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. De reden hiervoor is dat A op het moment van verkrijging van het perceel voor een prijs van € 1,60 per m2 bekend was met de verkoop van het perceel aan B tegen € 5,30 per m2 en dus ook bekend was met het feit dat de waarde in het economische verkeer van het gekochte hoger was dan de in de aangifte vermelde koopprijs. Daarnaast was het A bekend dat over deze levering geen overdrachtsbelasting verschuldigd was in verband met het beroep op vrijstelling als bedoeld in artikel 9a van de Natuurschoonwet. A is als vastgoedhandelaar deskundig op het gebied van de handel in vastgoed, en heeft de fiscale aspecten van de Natuurschoonwet als verkoopargument gebruikt. Volgens het hof is door de inspecteur aannemelijk gemaakt dat A wist of zich ervan bewust moet zijn geweest dat door de notaris een aanzienlijk te laag bedrag aan belasting werd betaald. De kennis van de notaris kan in dit verband aan A worden toegerekend.
Schatting naheffing
De schatting van de hoogte van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur gebaseerd op onder meer de verkoopprijs aan B (€ 5,30), de waardering van het resterende perceel voor € 5,40 op de door de accountant goedgekeurde balans van A, en een latere overdracht, in 2008, van een gedeelte van het perceel voor € 4,25 per m2. Het hof is van oordeel dat deze schatting redelijk en niet naar willekeur is vastgesteld.
Vergrijpboete
Het hof oordeelt daarnaast dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de te lage belastingaangifte door A aan zijn grove schuld is te wijten. Gelet op de onderbouwing van de schatting van de naheffing, acht het hof een boete van 25% van de nageheven belasting passend en geboden. Nu A in staat van faillissement verkeert zal de inspecteur de boete met 50% verminderen. Daarnaast is de boete in 2011 reeds aangekondigd. Sindsdien zijn er tot de uitspraak van het hof meer dan viereneenhalf jaar verstreken, wat een overschrijding van de redelijk termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM oplevert. De boete wordt om die reden verminderd met 10%.
Door Mitzi Litjens
Gerelateerd
Koop en huur