De Hoge Raad heeft recent geoordeeld dat een non-concurrentiebeding in een overeenkomst tussen (potentiële) concurrenten het doel kan hebben om de concurrentie te beperken. Een overeenkomst die een concurrentiebeperkend doel heeft, is doorgaans in strijd met het kartelverbod uit de Mededingingswet en dus nietig. Nu non-concurrentiebedingen in de praktijk zeer gebruikelijk zijn, is het oppassen geblazen.
De zaak
De overeenkomst waarover de Hoge Raad zich uit heeft gesproken betreft de koop van een perceel grond (voor een tankstation) op Texel door een tankstationhouder van een brandstofleverancier. In de overeenkomst was een non-concurrentiebeding opgenomen. Op basis daarvan mocht de koper op het door hem gekochte perceel uitsluitend brandstof gaan (door)verkopen die hij daartoe had afgenomen van de verkoper (exclusieve afname). Na verloop van tijd heeft de koper een andere brandstofleverancier op het oog en stelt hij zich op het standpunt dat hij niet gehouden is om het non-concurrentiebeding te respecteren omdat het strijdig zou zijn met het kartelverbod.
Oordeel Hoge Raad
Over het algemeen wordt op basis van Europese jurisprudentie aangenomen dat non-concurrentiebedingen geen mededingingsbeperkend doel hebben en dus niet noodzakelijkerwijs in strijd met het kartelverbod. Een beroep van de verkoper op deze rechtspraak baat de verkoper in het onderhavige geval echter niet. De Hoge Raad oordeelt dat die jurisprudentie uitsluitend van toepassing is op overeenkomsten tussen niet-concurrenten waarbij de exclusieve brandstofverkoper (tevens) financiële en economische voordelen aan zijn afnemer verstrekt. In dit geval was de verkoper van het perceel echter tevens (potentiële) concurrent van de koper omdat hij zich naast het leveren van brandstof tevens bezighield met de exploitatie van tankstations.
Vervolgens onderzoekt de Hoge Raad of het non-concurrentiebeding in dit geval een medededingingsbeperkend doel heeft (en dus in principe strijdig is met het kartelverbod). Daarbij verwijst hij naar een controversieel Europees arrest. Daaruit volgt dat een overeenkomst een mededingingsbeperkend doel heeft indien na een individueel en concreet onderzoek naar de inhoud en het doel alsmede de economische en juridische context van de overeenkomst, blijkt dat zij naar haar aard schadelijk kan zijn voor de concurrentie. Bij deze toets dient rekening worden gehouden met de aard van de betrokken goederen of diensten en de daadwerkelijke voorwaarden voor het functioneren en de structuur van de betrokken markt of markten.
Indachtig deze toets is volgens de Hoge Raad het oordeel terecht dat het non-concurrentiebeding in dit geval een concurrentiebeperkend doel heeft omdat:
Tot slot
Het voorgaande brengt mee dat niet kan worden uitgesloten dat een non-concurerntiebeding in een overeenkomst tussen (potentiële) concurrenten een mededingingsbeperkend doel heeft waardoor strijd met het kartelverbod aannemelijk wordt. De consequenties zijn vergaand omdat schending van het kartelverbod tot nietigheid leidt en partijen dus niet zijn gebonden door het non-concuurentiebeding. Bij het formuleren van een non-concurrentiebeding in een (samenwerkings)overeenkomst is het voor de (beoogde) begunstigde ervan raadzaam om het kartelverbod en het mededingingsrecht in het achterhoofd te houden. In dat kader kan bijvoorbeeld onder meer worden overwogen om de motivering voor het non-concurrentiebeding in de (preambule van) de overeenkomst op te nemen.
De zaak
De overeenkomst waarover de Hoge Raad zich uit heeft gesproken betreft de koop van een perceel grond (voor een tankstation) op Texel door een tankstationhouder van een brandstofleverancier. In de overeenkomst was een non-concurrentiebeding opgenomen. Op basis daarvan mocht de koper op het door hem gekochte perceel uitsluitend brandstof gaan (door)verkopen die hij daartoe had afgenomen van de verkoper (exclusieve afname). Na verloop van tijd heeft de koper een andere brandstofleverancier op het oog en stelt hij zich op het standpunt dat hij niet gehouden is om het non-concurrentiebeding te respecteren omdat het strijdig zou zijn met het kartelverbod.
Oordeel Hoge Raad
Over het algemeen wordt op basis van Europese jurisprudentie aangenomen dat non-concurrentiebedingen geen mededingingsbeperkend doel hebben en dus niet noodzakelijkerwijs in strijd met het kartelverbod. Een beroep van de verkoper op deze rechtspraak baat de verkoper in het onderhavige geval echter niet. De Hoge Raad oordeelt dat die jurisprudentie uitsluitend van toepassing is op overeenkomsten tussen niet-concurrenten waarbij de exclusieve brandstofverkoper (tevens) financiële en economische voordelen aan zijn afnemer verstrekt. In dit geval was de verkoper van het perceel echter tevens (potentiële) concurrent van de koper omdat hij zich naast het leveren van brandstof tevens bezighield met de exploitatie van tankstations.
Vervolgens onderzoekt de Hoge Raad of het non-concurrentiebeding in dit geval een medededingingsbeperkend doel heeft (en dus in principe strijdig is met het kartelverbod). Daarbij verwijst hij naar een controversieel Europees arrest. Daaruit volgt dat een overeenkomst een mededingingsbeperkend doel heeft indien na een individueel en concreet onderzoek naar de inhoud en het doel alsmede de economische en juridische context van de overeenkomst, blijkt dat zij naar haar aard schadelijk kan zijn voor de concurrentie. Bij deze toets dient rekening worden gehouden met de aard van de betrokken goederen of diensten en de daadwerkelijke voorwaarden voor het functioneren en de structuur van de betrokken markt of markten.
Indachtig deze toets is volgens de Hoge Raad het oordeel terecht dat het non-concurrentiebeding in dit geval een concurrentiebeperkend doel heeft omdat:
- het non-concurrentiebeding als zodanig was benoemd in de overeenkomst;
- partijen (potentiële) concurrenten waren op de Texelse markt;
- de verkoper geen voordeel aan de koper verschafte ter rechtvaardiging van het beding;
- het klaarblijkelijke doel van het non-concurrentiebeding was gelegen in het behoud van een zo hoog mogelijk marktaandeel voor de verkoper op de Texelse markt;
- de koper niet op een andere locatie op Texel kon overgaan tot de exploitatie van een tankstation;
- de concurrentie op Texel meer dan verwaarloosbaar werd beperkt.
Tot slot
Het voorgaande brengt mee dat niet kan worden uitgesloten dat een non-concurerntiebeding in een overeenkomst tussen (potentiële) concurrenten een mededingingsbeperkend doel heeft waardoor strijd met het kartelverbod aannemelijk wordt. De consequenties zijn vergaand omdat schending van het kartelverbod tot nietigheid leidt en partijen dus niet zijn gebonden door het non-concuurentiebeding. Bij het formuleren van een non-concurrentiebeding in een (samenwerkings)overeenkomst is het voor de (beoogde) begunstigde ervan raadzaam om het kartelverbod en het mededingingsrecht in het achterhoofd te houden. In dat kader kan bijvoorbeeld onder meer worden overwogen om de motivering voor het non-concurrentiebeding in de (preambule van) de overeenkomst op te nemen.
Gerelateerd
Mededinging en staatssteun