Overzichtsuitspraak: het aanvoeren van nieuwe bewijsmiddelen/ beroepsgronden

31 juli 2024, laatst geüpdatet 12 september 2024
Mocht een tijdens de zitting ingebracht civiel vonnis door de rechtbank buiten beschouwing worden gelaten? Deze vraag vormde voor de Afdeling bestuursrechtspraak de aanleiding voor een overzichtsuitspraak over de mogelijkheden om gedurende een procedure nieuwe bewijsmiddelen in te brengen en nieuwe beroepsgronden te voeren. In dit artikel bespreken wij belangrijkste punten uit deze recente uitspraak.
In dit artikel

Het inbrengen van nieuwe bewijsmiddelen

De Afdeling begint haar overzichtsuitspraak (ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2853) met de hoofdregel dat partijen gedurende een procedure nieuwe bewijsmiddelen mogen indienen. Dit geldt voor alle fases van het geding, dus zowel in de bestuurlijke fase (bezwaar- en zienswijzefase) als de (hoger) beroepsfase. Voorheen werd deze mogelijkheid bij beroep beperkt indien appellant kon worden verweten dat hij bewijsstukken niet in de bestuurlijke fase had overgelegd. Inmiddels is deze strengere lijn verlaten. Tegenwoordig is van belang of het inbrengen van nieuwe bewijsmiddelen in strijd is met de goede procesorde. Om te beoordelen of de goede procesorde is geschonden hanteert de Afdeling, zowel ten aanzien van nieuwe gronden als nieuwe bewijsmiddelen, twee oriëntatiepunten:

  1. Resteert voor de overige partij(en) te weinig tijd om er inhoudelijk over uit te laten?
  2. Moet de zaak worden aangehouden met als gevolg een onwenselijke of onaanvaardbare vertraging van de procedure in het licht van de belangen van de overige (partij(en) en een goede rechtspleging?

Bij de invulling van deze oriëntatiepunten weegt mee of een bewijsmiddel eerder had kunnen worden ingediend. Ook spelen de omvang van een bewijsmiddel, de complexiteit ervan en de deskundigheid die vereist is om daar adequaat op te reageren een rol.

Het aanvoeren van nieuwe gronden

Vervolgens zet de Afdeling de mogelijkheden uiteen voor het aanvoeren van nieuwe gronden in beroep en hoger beroep.

Van bestuurlijke fase naar beroepsfase

De Afdeling licht toe dat in de beroepsfase nieuwe gronden mogen worden aangevoerd die niet in de bestuurlijke fase zijn ingebracht. Tussen de bestuurlijke fase en het beroep geldt immers geen grondentrechter. Het aanvoeren van nieuwe gronden is eveneens mogelijk nadat de beroepstermijn is verstreken, maar deze mogelijkheid wordt beperkt door de goede procesorde (te bepalen aan de hand van de eerdergenoemde oriëntatiepunten) en het bestaan van een specifiek wettelijk voorschrift dat dit verbiedt. Een voorbeeld van een dergelijk wettelijk voorschrift is artikel 16.86 van de Omgevingswet (Ow). Dit artikel bepaalt dat het aanvoeren van nieuwe gronden na afloop van de beroepstermijn niet mogelijk is bij projectbesluiten.

Van beroepsfase naar hoger beroepsfase

In omgevingsrechtelijke zaken mogen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. In Afdelingsuitspraken treft men vaak de onderstaande standaardoverweging:

“In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor.” (ABRvS 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2811, r.o. 9.1).

De motivering waarom de uitzondering niet wordt toegepast is meestal summier, waarbij alleen wordt gewezen op de belangen van andere belanghebbenden. Ter illustratie wijzen wij op een Afdelingsuitspraak van 17 april 2024:

“[appellant] heeft deze beroepsgrond niet aangevoerd bij de rechtbank. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor, gezien de belangen van Statkraft. De Afdeling zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk behandelen.” (ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1596, r.o. 4.1)

De overzichtsuitspraak biedt geen nieuwe inzichten over wanneer de uitzondering op de grondentrechter wél van toepassing is. De Afdeling bevestigt wel dat het mogelijk is om nadere argumenten aan te voeren ter onderbouwing van eerder ingebrachte gronden, mits dit niet in strijd is met de goede procesorde.

In geschillen buiten het omgevingsrecht geldt geen grondentrechter tussen beroep en hoger beroep. Het aandragen van nieuwe gronden is dus mogelijk, tenzij een wettelijk voorschrift dit verbiedt, de beroepsgronden (kennelijk) zijn prijsgegeven of de grond gaat over een in eerste aanleg gekozen werkwijze van de rechtbank waarmee is ingestemd. Het aandragen van nieuwe gronden buiten de hoger beroepstermijn is slechts toegestaan indien dit niet leidt tot strijd met de goede procesorde.

Nieuwe gronden na vernietiging of tussenuitspraak

Indien de rechter een eerder besluit heeft vernietigd en het bevoegd gezag een nieuw besluit heeft genomen, kunnen partijen alleen gronden aanvoeren die niet ook tegen het oorspronkelijke besluit aangevoerd hadden kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is de situatie waarin een partij door het nieuwe besluit in een nadeligere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde met het oorspronkelijke besluit. De gronden kunnen dan slechts gericht zijn tegen de aspecten van het nieuwe besluit die de partij in een nadeligere positie hebben gebracht. Hetzelfde geldt voor de situatie dat de rechter een tussenuitspraak heeft gedaan en het bevoegd gezag een herstelbesluit heeft genomen (of andere herstelhandeling heeft verricht). In de zienswijze in reactie op het herstelbesluit mogen geen gronden (opnieuw) naar voren worden gebracht die al vóór de tussenuitspraak hadden kunnen worden aangevoerd.

Nieuwe gronden tegen niet eerder bestreden besluitonderdelen

In artikel 6:13 Awb is de zogeheten onderdelentrechter opgenomen, welke inhoudt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen onderdelen van een besluit waartegen in de voorfase geen zienswijze of bezwaar is ingediend. Bij een omgevingsvergunning die de toestemming bevat voor verschillende activiteiten vormt iedere activiteit een apart besluitonderdeel. Bij omgevingsrechtelijke besluiten die zijn voorbereid via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb, zoals doorgaans het geval is bij bestemmings- of omgevingsplannen, geldt deze onderdelentrechter niet. Dat in deze zaken wél gronden aangevoerd mogen worden tegen alle onderdelen vloeit voort uit het arrest 'Varkens in Noord' van het Europese Hof van Justitie. De Afdelingsuitspraak die volgde na dit arrest bespraken wij al eerder in deze bijdrage. Voor beroepen van niet-belanghebbenden geldt de onderdelentrechter wel.

Toepassing op de casus

De rechtbank oordeelde eerder dat het in strijd met de goede procesorde was om ter zitting een civiel vonnis te overleggen waaruit zou blijken dat appellante belanghebbende was. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank mocht besluiten om het vonnis buiten beschouwing te laten. De andere partijen hadden immers te weinig tijd om zich over het vonnis uit te laten. Daarbij speelde mee dat appellante al veel eerder over het vonnis beschikte. Dit betekent echter niet dat appellante in hoger beroep niet alsnog de mogelijkheid had om de “belanghebbendheid” aan te tonen. Zoals eerder toegelicht, kan een partij immers gedurende de procedure nieuwe bewijsmiddelen inbrengen, ook in hoger beroep.

Omdat appellante in elk stadium van het proces al had aangevoerd dat zij wél belanghebbende was, kon het civiele vonnis worden gezien als onderbouwing van een eerder aangevoerde grond. Om die reden neemt de Afdeling het civiele vonnis in beschouwing. Op basis daarvan komt zij tot het oordeel dat appellante wél belanghebbende is. Het hoger beroep is dan ook gegrond.

Conclusie

Deze uitspraak geeft een overzicht van en enkele verduidelijkingen over de mogelijkheden om gedurende een procedure bewijsmiddelen en nieuwe gronden (en argumenten) in te brengen. De uitspraak bevestigt dat er in bepaalde gevallen ruimte is voor nieuwe gronden en bewijsmiddelen, mits de goede procesorde wordt gerespecteerd. Voor juristen en procespartijen betekent dit dat zorgvuldigheid en tijdigheid cruciaal blijven om hun zaak succesvol te bepleiten.

Heeft u vragen? Neem dan gerust contact met ons op.

Gerelateerd

Spelregels voor het omzetten van woonruimten

Het opnemen van een vergunningplicht voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte in de gemeentelijke huisvestingsverordening is...

Het gevolg van een geslaagd beroep op vertrouwensbeginsel

Sinds mei 2019 vaart de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een soepelere koers als het gaat om de toepassing van het...

‘Extended stay’ studentenhotel: een geluidgevoelig gebouw bij duurzaam verblijf

Voor de realisatie van een studentenhotel in Amstelveen is een omgevingsvergunning verleend. Omdat het studentenhotel in de buurt van luchthaven Schiphol ligt,...

Nieuwe conclusie A-G over toepassing van artikel 6:19 Awb

Staatsraad Advocaat-Generaal (A-G) Nijmeijer heeft een conclusie uitgebracht over de toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de...

Van Wet bodembescherming naar Omgevingswet: enkele opvallende wijzigingen op het gebied van bodembescherming

Met de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is de Wet bodembescherming (Wbb) vervallen. Een deel van de regels onder de Wbb is overgenomen in de...

Overzichtsuitspraak: het aanvoeren van nieuwe bewijsmiddelen/ beroepsgronden

Mocht een tijdens de zitting ingebracht civiel vonnis door de rechtbank buiten beschouwing worden gelaten? Deze vraag vormde voor de Afdeling...
No posts found