Het Hof van Justitie EU heeft op 25 april 2013 een arrest gewezen over de verplichting van de overheid om de helft van het aanvullend pensioen te garanderen bij faillissement van de werkgever. In deze bijdrage zal het oordeel van het Hof EU worden toegelicht. Ook zal worden beantwoord de vraag wat dit betekent voor de lidstaat Nederland. Moet de Nederlandse overheid vrezen voor claims van werknemers van failliete werkgevers?
Casus
Werknemers van een Iers bedrijf namen verplicht deel aan een eindloonregeling. De werkgever is op enig moment failliet verklaard. Op dat moment bleek het vermogen in het pensioenfonds onvoldoende te zijn om de pensioenen uit te keren waarop de werknemers volgens de pensioenregeling recht hadden. De werknemers zouden hooguit 41% van het aanvullend pensioen kunnen ontvangen. De oorzaak was hierbij niet een betalingsachterstand van de werkgever. Er spelen externe oorzaken, zoals tegenvallende beleggingsresultaten en stijgende levensverwachting. Hogan en andere gewezen werknemers van het failliete bedrijf zijn vervolgens een procedure gestart tegen de Ierse staat wegens de gebrekkige omzetting van Richtlijn 2008/94 EG.
Uitspraak
Centraal in deze procedure staat de uitleg van deze richtlijn, die beoogt werknemers bij insolventie van de werkgever te beschermen. Gaat deze richtlijn zo ver dat de werknemers hieraan de garantie kunnen ontlenen van tenminste 50% van de opgebouwde rechten, of rust op de lidstaat ‘slechts’ de inspanningsverplichting om ervoor te zorgen dat de werknemers zoveel mogelijk hun opgebouwde pensioen te realiseren? Met andere woorden: rust op de lidstaat een resultaat- of inspanningsverplichting? Volgens het Hof EU staat het resultaat voorop.
Het Hof EU overweegt allereerst dat lidstaten verplicht zijn zich ervan te vergewissen dat de nodige maatregelen getroffen worden om de belangen van de bij een onderneming werkzame personen te beschermen met betrekking tot de pensioenaanspraken en -rechten uit hoofde van voor een of meer bedrijfstakken geldende aanvullende stelsels van sociale voorzieningen (pensioen tweede pijler). De richtlijn is van toepassing als het aanvullend stelsel van sociale voorzieningen binnen een bedrijfstak onvoldoende is gefinancierd op het tijdstip waarop de werkgever in staat van insolventie verkeert. Het Hof EU voegt hieraan toe dat de begunstigden niet hoeven aan te tonen dat andere factoren (economische crisis, tegenvallende beleggingsresultaten en stijgende levensverwachting) ten grondslag liggen aan het verlies van hun rechten.
Waar moet het door de lidstaat te bereiken resultaat uit bestaan? Werknemers moeten meer dan 49% ontvangen van de waarde van de door hen opgebouwde rechten op ouderdomspensioenuitkeringen uit hoofde van een voor een bedrijfstak geldend aanvullend stelsel van sociale voorzieningen. Wordt dit resultaat niet bereikt, dan is sprake van een schending van de richtlijn door de lidstaat. In dat geval kunnen werknemers desnoods een schadeclaim indienen bij de overheid.
Betekenis Nederland
Vooropgesteld dient te worden dat de uitspraak dient te worden geplaatst in het perspectief van een insolvente werkgever. De uitspraak behelst immers een uitleg van de richtlijn die beoogt werknemers van een insolvente werkgever te beschermen. Bovendien zou de uitspraak van het Hof EU ook zo gelezen kunnen worden dat deze alleen ziet op de situatie waarin sprake is van een (verplichte) deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (en bijvoorbeeld dus niet in geval van een onderbrenging bij een verzekeraar of ondernemingspensioenfonds). Wat de reikwijdte van de uitspraak op dit punt is, is niet helder.
Daarnaast dient gerealiseerd te worden dat de situatie van Ierland niet zo snel in Nederland aan de orde zal zijn. In Nederland geldt immers de eis dat pensioenen extern moeten zijn ondergebracht, namelijk buiten het vermogen van de werkgever bij een pensioenuitvoerder. Verzekeraars geven hierbij de garantie af dat een pensioenuitkering uit een salarisdiensttijdregeling ook daadwerkelijk wordt uitgekeerd. Voor pensioenfondsen geldt deze garantieverplichting niet, maar daar staan wel diverse eisen tegenover, zoals de eis van een kostendekkende premie en de verplichte maatregelen die een fonds moet nemen bij een dekkingstekort (met als uiterste middel afstempelen/korten). De uitspraak van het Hof EU lijkt dan ook pas relevant te worden, als (1) de werkgever insolvent is en (2) het pensioenfonds voor meer dan 50% heeft afgestempeld/gekort. Dit is niet snel aan de orde.
Desalniettemin heeft Kamerlid Omtzigt (CDA) op 2 mei 2013 aan de staatssecretaris SZW en de minister BZK vragen gesteld. Belangrijkste vraag hierbij is in welke gevallen de Nederlandse staat als gevolg van het arrest aansprakelijk kan worden gesteld voor verliezen bij pensioenfondsen en in het geval van kortingen op pensioenen. Met name naar het antwoord op laatstgenoemd aspect, het kortingsaspect, kijk ik met belangstelling uit. In mijn eerdere bijdrage ben ik ingegaan op deze kortingsproblematiek en de eventuele aansprakelijkheid van de werkgever (of, voor zover sprake is van een deelneming in het ABP, de Staat) voor het niet kunnen nakomen van de toegezegde pensioenregeling.
Casus
Werknemers van een Iers bedrijf namen verplicht deel aan een eindloonregeling. De werkgever is op enig moment failliet verklaard. Op dat moment bleek het vermogen in het pensioenfonds onvoldoende te zijn om de pensioenen uit te keren waarop de werknemers volgens de pensioenregeling recht hadden. De werknemers zouden hooguit 41% van het aanvullend pensioen kunnen ontvangen. De oorzaak was hierbij niet een betalingsachterstand van de werkgever. Er spelen externe oorzaken, zoals tegenvallende beleggingsresultaten en stijgende levensverwachting. Hogan en andere gewezen werknemers van het failliete bedrijf zijn vervolgens een procedure gestart tegen de Ierse staat wegens de gebrekkige omzetting van Richtlijn 2008/94 EG.
Uitspraak
Centraal in deze procedure staat de uitleg van deze richtlijn, die beoogt werknemers bij insolventie van de werkgever te beschermen. Gaat deze richtlijn zo ver dat de werknemers hieraan de garantie kunnen ontlenen van tenminste 50% van de opgebouwde rechten, of rust op de lidstaat ‘slechts’ de inspanningsverplichting om ervoor te zorgen dat de werknemers zoveel mogelijk hun opgebouwde pensioen te realiseren? Met andere woorden: rust op de lidstaat een resultaat- of inspanningsverplichting? Volgens het Hof EU staat het resultaat voorop.
Het Hof EU overweegt allereerst dat lidstaten verplicht zijn zich ervan te vergewissen dat de nodige maatregelen getroffen worden om de belangen van de bij een onderneming werkzame personen te beschermen met betrekking tot de pensioenaanspraken en -rechten uit hoofde van voor een of meer bedrijfstakken geldende aanvullende stelsels van sociale voorzieningen (pensioen tweede pijler). De richtlijn is van toepassing als het aanvullend stelsel van sociale voorzieningen binnen een bedrijfstak onvoldoende is gefinancierd op het tijdstip waarop de werkgever in staat van insolventie verkeert. Het Hof EU voegt hieraan toe dat de begunstigden niet hoeven aan te tonen dat andere factoren (economische crisis, tegenvallende beleggingsresultaten en stijgende levensverwachting) ten grondslag liggen aan het verlies van hun rechten.
Waar moet het door de lidstaat te bereiken resultaat uit bestaan? Werknemers moeten meer dan 49% ontvangen van de waarde van de door hen opgebouwde rechten op ouderdomspensioenuitkeringen uit hoofde van een voor een bedrijfstak geldend aanvullend stelsel van sociale voorzieningen. Wordt dit resultaat niet bereikt, dan is sprake van een schending van de richtlijn door de lidstaat. In dat geval kunnen werknemers desnoods een schadeclaim indienen bij de overheid.
Betekenis Nederland
Vooropgesteld dient te worden dat de uitspraak dient te worden geplaatst in het perspectief van een insolvente werkgever. De uitspraak behelst immers een uitleg van de richtlijn die beoogt werknemers van een insolvente werkgever te beschermen. Bovendien zou de uitspraak van het Hof EU ook zo gelezen kunnen worden dat deze alleen ziet op de situatie waarin sprake is van een (verplichte) deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (en bijvoorbeeld dus niet in geval van een onderbrenging bij een verzekeraar of ondernemingspensioenfonds). Wat de reikwijdte van de uitspraak op dit punt is, is niet helder.
Daarnaast dient gerealiseerd te worden dat de situatie van Ierland niet zo snel in Nederland aan de orde zal zijn. In Nederland geldt immers de eis dat pensioenen extern moeten zijn ondergebracht, namelijk buiten het vermogen van de werkgever bij een pensioenuitvoerder. Verzekeraars geven hierbij de garantie af dat een pensioenuitkering uit een salarisdiensttijdregeling ook daadwerkelijk wordt uitgekeerd. Voor pensioenfondsen geldt deze garantieverplichting niet, maar daar staan wel diverse eisen tegenover, zoals de eis van een kostendekkende premie en de verplichte maatregelen die een fonds moet nemen bij een dekkingstekort (met als uiterste middel afstempelen/korten). De uitspraak van het Hof EU lijkt dan ook pas relevant te worden, als (1) de werkgever insolvent is en (2) het pensioenfonds voor meer dan 50% heeft afgestempeld/gekort. Dit is niet snel aan de orde.
Desalniettemin heeft Kamerlid Omtzigt (CDA) op 2 mei 2013 aan de staatssecretaris SZW en de minister BZK vragen gesteld. Belangrijkste vraag hierbij is in welke gevallen de Nederlandse staat als gevolg van het arrest aansprakelijk kan worden gesteld voor verliezen bij pensioenfondsen en in het geval van kortingen op pensioenen. Met name naar het antwoord op laatstgenoemd aspect, het kortingsaspect, kijk ik met belangstelling uit. In mijn eerdere bijdrage ben ik ingegaan op deze kortingsproblematiek en de eventuele aansprakelijkheid van de werkgever (of, voor zover sprake is van een deelneming in het ABP, de Staat) voor het niet kunnen nakomen van de toegezegde pensioenregeling.
Gerelateerd
Pensioen en beloning